Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
Toon: Courante la Bare. Of gebogen kniel, &c.
LAat af, laat af, o droeve mensch!
Wat klaagt gy, of uw Jesus waar geweken,
Om dat gy nu sijn liefde-teecken
Niet krachtig voelt in uwe ziel na wensch:
Gy suft en mijmert in uw lot,
En denkt niet dat gy hebt een trouwe Godt,
Die u eens tot sijn liev'ling heeft verkoren,
En die niet laat Dat een verloren
Van sijn schaapkens gaat.
| |
[pagina 87]
| |
2.
Maar even als het sonne-licht
Betrocken wort met swarte wolk-gordijnen,
Zo weygert dikwils Godt te schijnen
Aan 't oog van uw benevelt ziels-gezicht;
Maar weet, zo hy u eens verliet,
Gy waart in 't kleynste oogenblik tot niet:
Dies zijt gewis, hy houdt u noch in 't leven,
Om u, die klaagt,
In 't eynd te geven
Daar gy nu na graagt.
3.
Zo klaagde eertijts *Ga naar margenoot* Magdaleen,
En sprak bedrukt Mijn Jesus is geweken,
Och wist' ik waar hy was versteken,
Mijn ziel die vloog 'er strak vol vreugden heen.
En ziet, sy zocht hem met geklag'
Die by haar was, schoon dat sy hem niet zag.
Zo gaat het ook met u, o uytverkoren,
Wanneer dat gy
Hem acht verloren,
Is hy 't dichtste by.
4.
Doch kom, o ziele, stap my na,
Gy die dus klaagt van dit uw bitter lijden;
Ziet eens uw lieven Heylant strijden,
In 't Hofken en op 't bloedig Golgotha:
Hier is 't dat hy zelf troost behoeft,
En klaagt, Mijn ziele is ter doot bedroeft,
Zo dat een Engel hem moest komen stercken,
Doch hy bereyt,
Wil voorts bewercken
's Menschen zaligheyt.
| |
[pagina 88]
| |
5.
En hoor hoe hy aan 't kruyce klaagt,
Mijn Godt! mijn Godt! waarom ben ik verlaten?
Dit lijden scheurde rotz en straten,
En wekte dooden op, en maakte nacht.
Ziet hier een treuren zonder ga,
't Was of hy twijffelde aan Godts gena:
Maar Hy die vader is van 't mededogen,
Heeft dit verzacht,
Dies neergebogen
Zeyd' hy; 't Is volbracht.
6.
Wel troost u, gy gekrookte riet,
Blijf langer niet met deze druk bevangen,
Veeg doch de tranen van uw' wangen,
En wentelt u uyt dit gewaant verdriet;
Want Jesus is de Troost-fonteyn
Voor dorre zielen, die dus dorstig zijn:
En zijt gewis hy zal u 't water geven
Dat u verquikt,
In 't eeuwig leven,
Dat gy noit verstikt.
7.
En gy, o ziel, die hier na graagt,
Houdt aan met zuchten, tranen, en gebeden,
Gewis gy zult hem 't herte kneden,
En hy zal u vertroosten die nu klaagt:
Want wie dus klopt wort opgedaan,
En wie hem zoekt die vint hem veerdig staan;
Hy zal de armen sijner gunst opspreyen,
En u verheugt
In glory leyen,
Tot de volle vreugt.
AMEN. |
|