Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 58]
| |
Toon: La Duchesse.
TErwijl dat in den Hemel woont
Die groote Godt,
Daar 't alles voor moet buygen
En die kan tuygen
Hoe my ider hoont;
Wat vraag' ik dan naar 't lastren veeler tongen,
Die stoutlik derven liegen on-be-dwongen?
Mijn ziel die zal 't verdragen,
Met een taay gedult;
| |
[pagina 59]
| |
En voor dien Rechter klagen,
Hoe ik, vrij van schult,
Haar smaden steeds moet hooren,
Die mijn hert en ziel doorboren.
Maar ach een reyn gemoet,
Is hier het hoogste goet.
2.
De schen-tong heeft, van aanbegin,
Zich dol en vol
Aan draken-spog gezogen,
En dat gespogen
Veeler boezems in;
Waar door de werelt heeft een haat gekregen,
Op hun die Godt begunstigt met sijn zegen;
Ja meenig strik gehangen,
Om de vroomste ziel
Daar listig in te vangen,
Die noit af en viel:
Maar Godt heeft al hun woede,
Eens verplettert door sijn roede,
En op het laatst getoont,
Dat hy zijn volk verschoont.
| |
[pagina 60]
| |
3.
Dit toonde Godt aan Daniel,
Aan Jeremy,
En Josef kuysch in zede,
En David mede,
Zoet in snaren-spel.
De laster dreygde hun van een te scheuren;
Ja 't scheen de doot ontsloot haar donck're deuren,
Wanneer dan Godt de waarheyt,
Ras en onverwacht,
Met hare sonne-klaerheyt,
Heeft ten toon gebracht,
En hun, na al het lijden,
Uyt genade, doen verblijden:
En heeft de ziel verhoogt,
Die treurig was verdroogt.
4.
En ach! wat heeft d' Apostel-schaar,
Ja Christus zelf,
Al hoon en smaat geleden,
Die hun gebeden
Storte noch voor haar:
Hoe heeft het bloet der heyl'ge Martelaren,
Helaas, besprengt Godts Tempels en Altaren!
Indien wy dan niet mede,
Op deez' booze aardt,
Gehoont zijn en vertreden,
En tot smaat bewaart;
Wat roem zou ons bekroonen,
En wat velt-livry zou toonen,
Dat onzen Kapiteyn
Zou Jesus Christus zijn?
| |
[pagina 61]
| |
5.
Wel Jesu, wijl dat alle ding,
Door uwe macht,
Ons wercken moet ten goede;
Laat ons hun woeden
Achten zeer gering:
Op dat wy laster, hoon, en smaat, ja slagen,
Als Christenen, geduldig leeren dragen:
Om met de Hemelingen,
Vrolijk en verblijdt,
In 't eyndt te mogen zingen:
Heer nu is 't de tijt,
Dat eens die stoute woeders,
En die ons en onze broeders, Ga naar margenoot+
Verklaagden dag en nacht,
Zijn onder voet gebracht.
|
|