Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– AuteursrechtvrijToon: Belle Iris.
YVerziecke, zonder vrucht,
Wanneer zal het u verveelen,
Der Gezanten roem te steelen,
| |
[pagina 62]
| |
Die gy port tot diep gezucht?
Hoe lang zult gy heylig schijnen,
En met uw gewaant verstant,
Op het doen en leven grijnen
Van zo meenig Predikant?
2.
Want al splinters vint gy niet,
Als een Leeraar zich laat vinden,
Op een vreugde-maal der vrinden,
Schoonder niets als goets geschiet!
O hoe telt gy daar de droppen
Van de wijn die hy geniet!
En vergeet 't getal der koppen,
Die gy door uw keel-gat giet.
3.
Lacht hy; 't gaat u door het hert.
Eet hy; 't schijnt uw ziel te knagen,
En noch min kunt gy verdragen
Zo hy boert, of vrolijk wert.
Ja gy zegt van deze dingen:
Hy 's een suyper en een vraat;
Die met zondaars om kan springen,
En met tollenaars omgaat.
| |
[pagina 63]
| |
4.
Niet een stap verzet zijn voet,
Niet een kleet komt hy te dragen,
Of gy schijnt het te beknagen,
Dat hy niet naar 't ampt en doet.
Heeft hy kinders, goet en zedig,
Schoon die leven stil en reyn,
Noch al relgt gy gantsch onvredig,
Zooze niet als Eng'len zijn.
5.
Zeg, hoe is uw oog zo boos,
Dat gy dus de goede daden,
Van uw Leeraars, duydt ten quaden,
En zijt zelver rot of voos?
Doen sy iets tot uw mishagen,
Denkt sy d' Euangeli-schat
Als in brooze flesschen dragen,
Daar de waassem wel opvat.
6.
Weet gy niet dat Jesus zelf,
Met sijn trouwe Lievelingen,
t' Samen wel ter Bruyloft gingen,
En geroemt zijn door 't gewelf?
Ja wanneer hy deed verkeeren
't Water in den besten wijn,
Was 't niet om de vreugt te meeren,
En van elk genut te zijn?
7.
Of meynt gy dat Jesus wil
Dat men steeds zal treurig leven,
en vol vreeze zuchten beven,
Zitten stadig droef en stil?
Neen. O dient den Heer met vreugde;
Vrolikheyt en is geen zond;
Als men vrolik is in deugde,
En niet lastert met de mont.
| |
[pagina 64]
| |
8.
Ziet gy swakheyt, hier of daar,
't Zy in Leeraar of in and'ren,
Spreek noit qualijk van malkand'ren;
Maar beklaag en bidt voor haar:
Denk, wy zijn al swacke menschen,
Die nu staat, valt morgen licht;
En zo gy iets zoekt te wenschen,
Wenscht den balk uyt uw gezicht.
9.
Ider heeft zijn troetel-zond':
Niemant is zo uytgelezen
Die niet beter hoort te wezen,
Of niet heeft een swacke stondt:
Maar wat gy ziet, waart te laken,
Denkt dat Godt u dit laat zien,
Om te dienen u ten bake,
Dat gy zoudt die zonde vlien.
10.
Och dat eens die goude tijt
Van dien lieven Hemel daalde,
Dat elk een die kroon behaalde,
Van te leven zonder nijdt!
Dat elk zocht in grooter deugden
D' een den ander voor te gaan!
Och! den Hemel zou vol vreugde,
En de Hel gesloten staan.
11.
Vriendelijke Vrede-Vorst,
Heersch by ons zo duyzent jaren,
Dat wy in uw glorie varen
Daar onz' ziele dus na dorst:
Want, ô Jesu, ons gebeden
Roepen staag, dat komen mach
Uw verheerlijkt Rijk vol vrede.
Geef ons Heer dien blijen dag!
|
|