Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
Toon: Psalm 16. Bewaart my, Heer, weest doch mijn toeverlaat.
O Lieve Godt, mijn ziel is gantsch benauwt,
Om dat ik voel een worm der zonden knagen,
En ziet, ô Heer, mijn herte dat verflauwt,
Zo gy 't niet komt met hulpe onderschragen.
Mijn beenen al die tsidderen en beeven;
Dies, ô mijn Godt, waar zal ik my begeven?
| |
[pagina 48]
| |
2.
Want zo ik nam de vleugels van den dag,
Of bergde my in 't diepste van der helle;
Ja schoon dat al 't gebergte op my lag,
Noch zou uw hant my vinden om te quellen.
O stercke Godt, ontsluyt uw mededogen,
Voor hem die niet kan schuylen voor uw' oogen.
3.
Wel Heere, schoon ik ben vol angst en zond,
Ik val, vol hoop, mijn Jesus aan de voeten;
Hy roeptze die, verslagen en gewondt,
Niets hebben om by u te konnen boeten;
En eyscht alleen, dat wy in hem gelooven;
Maar Vader-lief, kom sterk dat doch van boven.
4.
Mijn Jesu, die 'k met d' armen van geloof
Omhelz' en kuss', weest gy mijn Zaligmaker!
Verquik mijn ziel; en houd u niet als doof;
Ik volg u na, en ben mijn zelfs-verzaker.
Is mijn geloof als Mostart-zaat in kleynheyt,
Vermeerdert gy 't, ô Voorbeelt aller reynheyt.
5.
Och laat uw Woort my zijn een fackel-licht,
Om uyt mijn ziel de wanhoop te verdrijven:
Geef dat uw Feest my t' elckens sterkt en sticht,
En dat ik voel dat gy mijn borg wilt blijven:
'k Heb dan mijn lust, en ben geen ander haker,
Als naar uw komst, barmhertig Zaligmaker.
|
|