Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
Toon: Psalm 68. Staat op, Heer, toont u onvertsaagt.
O Jesu die mijn ziel bewoont,
En my uw vriendlikheden toont,
U zal mijn ziele loven:
Om dat gy my, zo goedertier,
Doet zien hoe 't eeuwig liefde-vyer
U trok op d' aard van boven.
Dies zult gy, al mijn leven lang,
De stoffe zijn van mijn gezang,
En 't doelwit van mijn vreugde.
| |
[pagina 43]
| |
Geef Jesu maar, dat ik voortaan
In dees gedachten voort mach gaan,
En kiezen 't padt der deugde.
2.
De werelt kent geen grooter min,
Als toen uw hemels Hofgezin
U zag na d' aarde dalen;
Wijl gy, Heer Jesu, als een knecht,
Uw heerlikheyt hebt afgelegt,
En bergd' uw hemel-stralen:
En hebt, door bitt're dienstbaarheyt,
Uw zondig volk een weg bereyt
Om tot Godts troon te treden:
Dewijl gy hebt in 't perk gestaan,
En al den vloek des wets voldaan,
En hun gekocht den vrede.
3.
O Vrede-vorst, ô Jesu Christ,
Ay zeg my eens, mijn Godt, wat is 't
Dat u dus heeft bewogen?
Want immers al het menschendom
Is boos en zondig om en om,
En schandig voor uw oogen.
Ja 't volk dat gy, Heer, hebt bevrijdt
Dat wentelt zich in nijt en spijt,
En schendt uw kost'len Name.
Een ider valt uw jok te swaar:
Ja schoon het noch zo lieflik waar,
Sy haten 't al te same.
| |
[pagina 44]
| |
4.
Gy weet, ô Jesu, wie ik ben;
Hoe weynig ik uw liefd' erken,
Door swakheyt en gebreken:
Gy weet wat boosheyt in my woont,
Wat tochten al mijn wandel toont,
Dat in mijn boezem steken.
Ja, lieve Jesu, ider een
Die strompt en struyckelt in 't gemeen;
En meenig zietmen vallen;
Doch meenig zietmen vaster staan;
Maar, Heer, om stevig voort te gaan,
Ben ik het swakst' van allen.
5.
Is dan dit volck, zo broos van aart,
O Jesu wel uw liefde waart?
Kan dit mijn ziel ook vatten?
O neen! uw liefd' en eeuwigheyt,
Zijn noit voldacht, en min volzeit,
Maar 't zijn oneyndb're schatten.
Doch nietemin, o Heer, vergont,
Dat ik met herte, ziel, en mont,
Die altijt overwege:
Op dat mijn ziel te rechte ziet
Hoe ik uw lief' en gunst, om niet,
Heb uyt gena verkregen.
6.
O Jesu, laat doch noit voortaan
Uw groote liefde van ons gaan,
Door zonden die wy plegen:
Maar geef ons sterkte, lust en kracht,
En leer ons ziele dag en nacht
Uw liefde overwegen.
Ja geef, dat wy den ouden mensch
Uytschudden, en, naar uwen wensch,
| |
[pagina 45]
| |
Ons met den nieuwen kleden:
Op dat wy zijn uw beelt gelijk,
En namaals in uw Koninkrijk
Met u in glory treden.
7.
O Zaligmaker, Bruydegom,
O lief Ontfermer, kom, ay kom
Verlicht mijn ziel en zinnen;
Geef dat het alles t' samen spant,
Om, met een wederliefdens brant,
U eeuwig te beminnen:
En gun my hier dit zalig lot,
Dat ik u lief en loof mijn Godt,
En anders niet en poge
Als dat ik ider uur en dag
Van dank te samen schaak'len mach,
Tot dat ik sluyt mijn oogen.
|
|