Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
Toon: D' eerste Karileen.
SWacke mensch,
Tracht gy na groote gaven,
Zoekt de peerle van 't Geloof;
In haar is wech geleyt
De zaligheyt,
En 't maakt uw oor voor alle ketters doof.
Laat uw wensch,
Uw willen, en uw slaven,
Zijn om kennis in 't verstant:
| |
[pagina 10]
| |
Gelooft meer als gy ziet,
En twijffelt niet
Aan 't geen Gods Geest schreef door een trouwe hant:
Zo zult gy vinden,
Dat Godts lieve Zoon
U zo beminde,
Dat hy uyt sijn troon
Quam af / En gaf
Zich willig, zonder schult,
Met gedult,
tot een vervloekte straf.
| |
[pagina 11]
| |
2.
Zo gy kondt
Dit warelijk Gelooven,
Zo komt u sijn doot te sta;
Uw zonden, root als bloet,
Die zijn geboet,
En Godt wort u een Vader door gena.
Dit verbont
Gaat allen roem te boven,
en het brengt u op den trap,
Dat gy met hem zijt t' saam
Godts erfgenaem,
Dewijl gy zijt van Jesus broederschap.
Stelt dan uw zinnen,
Dat gy eenmaal meugt
't Geloove winnen,
't Pit van deugt en vreugt:
Wie dat
Bevat,
Vint troost in smert,
En heeft,
Wijl hy leeft,
Den Hemel in sijn hert.
3.
En zo gy
Voor dit Geloof moest strijden,
Vreest geen rampen, hoeze zijn;
Aan 't eynde staat de kroon,
U tot een loon,
En gy zult krachten krijgen tot die pijn.
Wilt u vry
Verheugen en verblijden,
Zo gy weerdig wort geacht,
| |
[pagina 12]
| |
Te lijden voor sijn Naam
De pijnen t'saam
Die oit tiran of duyvel heeft bedacht.
Laat u doorzagen, Ga naar margenoot+
Vreest geen steen noch vyer,
Acht al de plagen
Minder als een zier,
Want hy
Die vry
In Jesu Naam gelooft,
Die verdooft
Al 't vyer van tiranny.
4.
Nu wel aan,
Zoekt gy 't Geloof te krijgen?
Houdt u vyerig in 't gebedt,
Godt werkt het, door sijn Geest,
Op 't allermeest
Die zich tot bidden en tot hooren zet.
Wilt voortaan
Uw swacke ziele neygen
Om steeds na Godts Huys te gaan,
Daar zuyverlijk sijn woort
Wort aangehoort,
Naar 't voorschrift van de Godtgewijde blaan.
O hy zal geven
Dat het in uw hert
Zal zijn geschreven,
Daat het nimmer wert
Gedooft,
Gerooft,
Maar u zal zijn bereyt
Zaligheyt,
Die in sijn Naam gelooft.
| |
[pagina 13]
| |
5.
Zoo 't geviel,
Dat gy niet kondt gelooven
Juist zo stark als Abraham;
O twijffelt daarom niet,
Gy swacke riet,
Wijl Jesus dit wel eer ten goede nam.
Zulk een ziel
Is daarom niet verschoven,
Want Hy bluscht geen lemmet uyt
Schoon 't weynig glimpt en pronkt,
Of nauliks vonkt;
Dewijl hy die in sijn genade sluyt.
Sijn goedig' oogen,
Ja sijn ingewant,
Zijn door mêdogen
Stadig in den brant;
Hy vleyt,
En zeyt:
Kom, o mijn schaapkens teer,
Ik begeer,
Kom erf de zaligheyt.
|
|