Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– AuteursrechtvrijZiel-zuchten der gene die na 'et ontfangen des Avontmaals geen troost gevoelen.
MYn Godt! een bange ziel komt heden voor u throon.
Ga naar margenoot+ Ik ben aan uwen disch, na uw gebodt, getreden,
Ga naar margenoot+ De Tafel die gy propt vol vreugt en vriendlikheden,
Ga naar margenoot+En daar gy yder schenkt het leven in uw Zoon:
| |
[pagina XXXIX]
| |
Ga naar margenoot+Maar Heer, daar yder keert vol vreugden en vol dank,
Daar schreyt mijn ziel van angst, daar tsidderen mijn leden,
Ga naar margenoot+ Daar voel' ik in mijn hert de hellen-bangigheden,
En ben ter doodt bedroeft, en aan de ziele krank.
Ga naar margenoot+O Godt waarom is 't doch dat gy uw aanschijn bergt?
Ga naar margenoot+ Waarom onthoudt gy my uw vriendschap en genade?
Waarom wilt gy mijn dorst en honger niet verzaden?
Waarom wort dus mijn ziel door treuren uytgemergt?
Ga naar margenoot+Hoe lange Heer, hoe lang; hoe lang vergeet gy my?
Hoe lange sal ik u, mijn Trooster, moeten derven?
Hoe lange sal de druk mijn teere ziel doorkerven?
Hoe lange toeft gy, Heer, te sien op mijn geschrey?
Ga naar margenoot+Of Heere hebt gy my verlaten eeuwiglik?
Ga naar margenoot+ Is uw genaden-deur, door toorne, toegesloten?
Ben ik, in grimmigheyt, van u, na schult, verstoten,
Dat dus mijn ziele beeft, en 't lichaam is vol schrik?
Ga naar margenoot+O Jesu, 'k heb voor dees de soetigheyt gesmaakt,
Waar schort het, lieve Godt, dat ik die heden derve?
Ga naar margenoot+ Was ik niet recht bereyt? Was mijn geloov' aan 't sterven?
Ga naar margenoot+Wat Ban verbant my Heer die my onweerdig maakt?
Ga naar margenoot+'t Is waar ik heb seer dwaas gesondigt sonder endt,
Ga naar margenoot+ En heb u flaau gedient, en kleyn geacht uw zegen;
Ga naar margenoot+ Maar Heer, wilt gy mijn doen juyst op u recht-schaal wegen,
Wat wacht' ik dan van u als eyndelooz' elendt?
Ga naar margenoot+Nochtans mijn ziel sal zig noch streng'len aan de Hoop:
Ga naar margenoot+ En schoon gy u verbergt, noch sal ik, Heer, vertrouwen,
Dat gy dit doet op dat ik vaster aan sou houwen,
En bet'ren mijn gebedt, en dwase levens-loop.
Ga naar margenoot+En schoon dat ik my nu verlaten vind van troost,
En ik de soetigheyt des Avontmaals niet proeve;
Ga naar margenoot+ Noch wacht' ik op uw komst; gy, Heer, sult niet vertoeven;
Gy sult u eyndelijk noch keeren tot uw kroost.
| |
[pagina XL]
| |
Ga naar margenoot+Want, Heer, ik weet mijn hert is vry van huychelry:
Ga naar margenoot+ Ik ben oprecht van ziel tot uwen disch getreden,
Ga naar margenoot+ En niet uyt sleur of schijn: doch vol bedorve zeden,
Vol swakheyt, daar ik, laas, verdoemelijk in zy.
Ga naar margenoot+En schoon gy my hierom met pijl en boog bestrijdt,
Ik vlieg' u te gemoet; waar soud ik anders loopen?
Ga naar margenoot+ Kom Heere, doot my vry, noch sal ik op u hopen:
Ga naar margenoot+'k Verlaat u niet, mijn Godt, 'k weet gy genadig zijt.
Ga naar margenoot+Want, Heere, soo gy lust om my te dooden hadt,
Gy hadt my heden niet tot hier toe laten komen;
Ga naar margenoot+ Gy hadt my 't Eng'le-broot wel uyt de mont genomen;
Ga naar margenoot+Gy hadt my hier van daan doen stuyven als een bladt.
Dies Jesu, wijl ik u noch heb ten gunstgenoot,
Ga naar margenoot+ Zo stilt doch het tempeest van mijn beroert gewisse;
Ga naar margenoot+ En laat uw liefde-straal mijn treur'ge ziel verfrissen;
Ga naar margenoot+Een tweede Lazarus sal opstaan uyt den doodt.
Verberg u langer niet: kom reddet gy mijn ziel.
Ga naar margenoot+ Gy hebt uw aangesicht niet achterwaarts getogen
Voor hun die 't smadelijk besloegen en bespogen;
Ga naar margenoot+Waarom soudt gy 't nu doen die biddend' voor u kniel?
Gy zijt te goet, ô Godt, dat gy mijn ziel die treurt,
Ga naar margenoot+ Zoudt eeuwig weygeren de kruymkens der genade.
Ga naar margenoot+ Gekrookte rietjes, Heer, bekroont gy met weldaden.
Ga naar margenoot+Geen swacke ziel wort oit door wanhoop heel verscheurt.
Ga naar margenoot+Ik weet, Heer, wie gy zijt; hy feylt niet die u soekt:
Ga naar margenoot+ Gy hoort hem die in noot komt offeren sijn klachten;
Ga naar margenoot+ Want een gebroken geest en wilt gy niet verachten:
Ga naar margenoot+Een moordenaar aan 't kruys is niet van u vervloekt.
Ga naar margenoot+Dies als een wachter wacht van 's nachts tot 's morgens vroeg,
Zo wacht' ik op u Heer; Gy sult mijn ziel genesen,
Ga naar margenoot+ Die op de golven tobt van hoop' en duysent vreesen.
Ga naar margenoot+Ik wacht' op uw gena, en die is my genoeg.
| |
[pagina XLI]
| |
Ga naar margenoot+Nu dan, ô Hemel-Arts, 't hert dat g' uyt liefde pijnt,
Ga naar margenoot+ Dat offer ik u op; trekt gy er uyt de doornen,
Ga naar margenoot+ En stort daar in u troost, de zalf der uytverkoornen;
Ga naar margenoot+Zo leeft mijn ziel vol vreugt in glory sonder eynd.
|
|