Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– AuteursrechtvrijInnerlijcke zuchten van een klagende ziel over sijne swakheyt.
Ga naar margenoot+O Jesu, toen ik eerst vernieuwt wiert naar uw beelt,
Ga naar margenoot+ En dat uw goeden Geest my aan uw Tafel leyde,
Ga naar margenoot+ Toen seyd' ik, Heer ik sal my van de werelt scheyden,
Ga naar margenoot+En nemen al mijn lust in 't geen uw wet beveelt.
Ga naar margenoot+Toen dacht ik een verbont te maken met mijn leen:
Ga naar margenoot+ Mijn oog' en zou voortaan geen ydelheyt bekoren,
Ga naar margenoot+ Mijn oore zou alleen naar uwe stemme hooren,
Ga naar margenoot+En al mijn lust zou zijn u Jesu na te treen.
Ga naar margenoot+Ik dacht, de stille rust sal woonen in mijn ziel.
Ga naar margenoot+ 'k Zal wandelen met Godt, gelijk als Noach dede.
Ga naar margenoot+ Maar Heer, hoe 'k nader koom, hoe mijn elendighede
Zijn grooter in mijn oog, daar ik laas toe verviel.
| |
[pagina XXXVI]
| |
Ga naar margenoot+'k Zie hoe 'k dien dwingelant, de sonde, t' elkens dien,
Ga naar margenoot+ Ja dat ik leg geboeyt aan sijne snoode wetten;
Ga naar margenoot+ En, schoon mijn ziele zich daar tegen poogt te setten,
Ga naar margenoot+Ik vind niet krachts genoeg om sijn gewelt t' ontvlien.
Ga naar margenoot+Die vorst der duysternis houdt op mijn ziel de wacht;
Ga naar margenoot+ En laas ik ben seer loom in 't waken door gebeden.
Ga naar margenoot+ En zijnder nu of dan in my wat yv'righeden,
Ga naar margenoot+Hy maakt haast dat mijn ziel daar van wort afgebragt.
Ga naar margenoot+Tracht ik in aller ernst uw wetten na te treen,
Ga naar margenoot+ Hy zoekt my datelijk door listen af te trecken,
Ga naar margenoot+ En weet in 't swacke vleesch die tochten te verwecken
Ga naar margenoot+Die gy, mijn God, vervloekt, en dreygt met zielgeween.
Ga naar margenoot+Ja self die hemel-zon, het kostelijk geloof,
Ga naar margenoot+ Verdrijft hy uyt mijn hert, of houdt het soo betoogen,
Ga naar margenoot+ Dat ik u, Heer, niet zie, als met verdonckerd' oogen:
Ga naar margenoot+Dies zijn mijn beden flaau, en uwe ooren doof.
Ga naar margenoot+Zoek ik wat artzeny ter kerk by uw Gesant,
Ga naar margenoot+ Daar hindert hy my weer; en doet my ondervinden
Ga naar margenoot+ Dat mijn gedachten steeds weer swerven als de winden:
Ga naar margenoot+En, daar elk wort beweegt, blijv' ik als diamant.
Ga naar margenoot+Zelf Jesu 't Engle-broot en kost'le Liefde-wijn
Ga naar margenoot+ Verdooft hy in mijn ziel. Ik zit by uw genoode,
Ga naar margenoot+ Maar ach! ik blijv' als steen, of een onvoel'ge doode:
Ga naar margenoot+Ik eet, doch vind geen smaak: ik ben niet die ik schijn.
Ga naar margenoot+Uw grootheyt, groote Godt, verrukt my niet een zier.
Ga naar margenoot+ Leez' ik uw dreygement, 't en doet my niet verschricken.
Ga naar margenoot+ Denk' ik uw liefde na, 't en kan my niet verquicken.
In 't kort, mijn ijzig hert voelt noit een vonksken vyer.
Ga naar margenoot+Dus leyt hy op my toe, gelijk een oude leeu;
Ga naar margenoot+ En al mijn vreesen is, hy sal my eens bespringen:
Ga naar margenoot+ Doch, Heer, ik weet gy kont hem door uw breydel dwingen,
Ga naar margenoot+Schoon hy schuymbeckend raast met hongerig geschreeu.
| |
[pagina XXXVII]
| |
Ga naar margenoot+Gy, Heer, die in mijn hert het wisse diep-loot schiet,
Ga naar margenoot+ Gy kent mijn kleyne macht, en swevende gedachten,
Ga naar margenoot+ Gy weet wat troetelzond' in mijn geheym vernachten,
Ga naar margenoot+En hoe het vleesch de geest gedurig strijdt aanbiedt.
Wat sal ik, Heere, doen tot delging van dit quaat!
Ga naar margenoot+ Ik soek ter deugt te gaan, en laas ik gly ter zijden.
Ga naar margenoot+ Het quade, dat ik haat, kan ik niet recht vermijden:
En 't goede dat ik wil, dat is het dat ik laat.
Ga naar margenoot+Rebecca voelde noyt soo 't stooten van haar kroost
Ga naar margenoot+ Als ik van vleesch en geest. Dit doet mijn ziele suchten;
Ga naar margenoot+ Mits dien Versoecker my ontseyt het heenen vluchten,
Maar in mijn boezem blijft, en leegt mijn ziel van troost.
Ga naar margenoot+Waar dat ik ga of sta ik word' van hem versocht.
Ga naar margenoot+ Hy soekt my als de tarw te siften naar behagen.
Ga naar margenoot+ Och kon hy slechs het kaf uyt mijne ziele jagen!
Maar laas al 't goede graan wort van hem t' soek gebrocht.
Ga naar margenoot+Wee my, ô wormen-aas, dat ik so kleev' aan 't stof!
Wee my dat ik voor u so wand'le vol gebreken!
Ga naar margenoot+ Wee my, dat ik mijn hooft niet langer op derf steken,
Ga naar margenoot+Dewijl mijn ontrou hert ondeugend' is en slof.
Ga naar margenoot+O gy mildadig Godt, gy aller swacken kracht,
Ga naar margenoot+ Hoe staat gy dus van verr', en schijnt het te gedogen
Ga naar margenoot+ Dat ik, uw teeder riet, dus t'elkens word bewogen,
Ga naar margenoot+En dat de zonde my beheerscht met overmacht.
Ga naar margenoot+Kom, vriendelijcke Godt, die d' uwe noyt verlaat,
Ga naar margenoot+ Versterk my met uw macht, dat ik die felle reusen
Ga naar margenoot+ Die vorsten van de hel mach dwingen en verkneusen,
Ga naar margenoot+En wandelen op 't pad daar uw beminde gaat.
Ga naar margenoot+Maak dat mijn voeten zijn geswindt gelijk de reen,
Ga naar margenoot+ Om tot uw Heyligdom, het school der deugt, te nad'ren
Ga naar margenoot+ Schrijf met een vyerge kool het pit der heylge blad'ren
Ga naar margenoot+Op mijn verstaalt gemoet; en houdt my in gebeen.
| |
[pagina XXXVIII]
| |
Ga naar margenoot+Gy Engel des Verbonts, gy Vorst van 's Heeren heyr,
Ga naar margenoot+ Neem my in uw banier, en leer my yv'rig strijden:
Weest gy mijn beukelaar, mijn schilt aan allen zijden,
Ga naar margenoot+En leydt my met uw staf door dit onstuymig meyr.
Ga naar margenoot+Geef dat ik oogen krijg om klarelijk te sien
Ga naar margenoot+ Dat gy, Heer Jesus, zijt uyt 's hemels throon gekomen,
Ga naar margenoot+ Op dat den swacken mensch zou werden aangenomen,
Dien gy uw heyl en hulp noch dageliks wilt bien.
Ga naar margenoot+Ik snak na die gena: en bidd', verleen my kracht,
Ga naar margenoot+ Dat ik in al mijn druk mach op die liefde leunen;
En wilt doch door u Feest mijn swakheyt ondersteunen,
Ga naar margenoot+Tot dat ik u eens vind' die 'k lange heb verwacht.
Ga naar margenoot+Zoo sal mijn doode ziel noch voelen datze leeft.
Ga naar margenoot+ En, word' ik onvoorsiens in 't zonde-net gevangen,
Ga naar margenoot+ 'k Zal, Jesu, al die schult dan aan uw kruyce hangen.
Ga naar margenoot+En smeecken tot uw mont mijn ziel gezegent heeft.
Ga naar margenoot+Bewaar my slechts, ô Godt, dat nimmer wort getoont
Ga naar margenoot+ Dat ik met moetwil my begeve tot de zonde:
Maar dat in mijn gewiss' waarachtig wort bevonden
Ga naar margenoot+Dat ik het quaat niet doe, maar 't vleesch dat in my woont.
Ga naar margenoot+Dan sult gy, Jesu, noch de vleugels van gena
Eens over 't vuyle vacht van mijne zonden strecken,
Ga naar margenoot+ En sult uyt medely mijn smetten overdecken,
Ga naar margenoot+Opdat ik als een lam voor u in 't oordeel sta.
|
|