Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina XXXI]
| |
Ziel-verwondering over de Goddelijcke liefde.
Ga naar margenoot+HOe vriendelijk, ô Godt, is nu mijn ziel onthaalt!
Ga naar margenoot+ 'k Ben, als een Jonathan, door uwe honigraten
Verquikt, en recht gesterkt. Mijn geest is uytgelaten,
Om dat uw hemel-heyl is in mijn ziel gedaalt.
'k Bekenn', ô goede Godt, en roeme sonder endt,
Dat ik aan 't liefde-maal mijns Heylands heb gezeten,
Ga naar margenoot+ En daar het Eng'le-broot, 't verborgen Man gegeten,
Ga naar margenoot+Dat niemant, als die 't krijgt, ten vollen eert en kent.
Ga naar margenoot+En gy, ô Levens-vorst, ô Wonderlijke Godt,
Ga naar margenoot+ Hoe diep drukt gy uw macht in mijn amechte ziele!
Ga naar margenoot+ Ik vreesd' uw toorne-vyer zou my, na schult, vernielen,
Ga naar margenoot+En ziet, uw liefde schenkt my 't allerhoogste lot.
Ga naar margenoot+Wat soud'er langer zijn dat voorts mijn ziel begeert,
Ga naar margenoot+ Als dat ik eeuwig dank mijn groote Zaligmaker,
Ga naar margenoot+ En eyndloos poog te zijn mijn eygen-selfs-versaker,
Ga naar margenoot+Ja alles haat' en vloek wat u niet lieft en eert.
Ga naar margenoot+Och Jesu, stort in my so veel genaed' en deugt,
Ga naar margenoot+ Dat ik in 't Engle-school gedurig mach verkeeren,
En daar de wonderen van uwe liefde leeren,
Op dat uw lijden my leydt tot de hoogste vreugt.
Ga naar margenoot+'k Bekenn', als ik, ô Godt, uw liefde recht bedenk,
Mijn ziel is gantsch verbaast en spoorloos opgetogen,
Ga naar margenoot+ Wijl ik de liefde-straal der Vryheyt zie voor oogen,
Die van all' eeuwigheyt ons baarde dat geschenk.
Want als gy, groote Godt, het scheppen had in 't zin,
Ga naar margenoot+ Wist gy hoe swak den mensch sou wesen in 't vermogen:
Ga naar margenoot+ Dies toonde gy uw liefd' en eeuwig mededogen,
Eer dat het sterflik zaat had' weezen of begin;
| |
[pagina XXXII]
| |
Ga naar margenoot+Gy naamt een vast besluyt om uw Geliefde Zoon,
Ga naar margenoot+ Ter tijt van u bestemt, in 't vleesch te openbaren;
Ga naar margenoot+ Op dat also de schult der armste schuldenaren
Mocht vry gesproken zijn ter rechtbank van uw throon.
Ga naar margenoot+En Jesus, die met u gelijcke Majesteyt
Van eeuwigheyt bezat, is so van liefd' ontsteken
Dat uyt sijn heyl'ge mont dees goude spreuk quam breken,
Ga naar margenoot+Tot uwen wil' ô Godt is al mijn lust bereyt.
O Vader, ik verdrenk in dese liefde-bron.
Ach Jesu, al mijn heyl, waar sal ik d' oorsaak vinden,
Ga naar margenoot+ Dat u het liefde-vyer so krachtig doet verslinden,
Daar doch het zondig volk u niet vergelden kon!
Ga naar margenoot+Gy hebt d' elende van uw schepsel aangemerkt.
Ga naar margenoot+ En schoon 't uw vyand was, noch dacht gy tot haar vrede;
Ga naar margenoot+ En dese liefde trok u uyt den throon beneden,
Ga naar margenoot+Daar gy, in hellen-angst, haar zaligheyt bewerkt.
Mijn Jesu, hoe doorboort my deez' uw liefdestraal!
Ga naar margenoot+ Geef dat ik u mijn hert tot wederliefde schenke,
Ga naar margenoot+ En laat my sonder eynd' uw goetheyt overdencken,
Hoewel 't een doolhof is daar in ik steeds verdwaal.
Ga naar margenoot+Want Jesu so ik slechts op uw geboorte let,
Ga naar margenoot+ Ik sie den Schepper in sijn schepsel opgesloten.
Ga naar margenoot+ De Vorst der eeuwigheyt wort een der tijtgenoten;
Ga naar margenoot+Ja wort een man van smert, een worm, een knecht, een slet.
Ga naar margenoot+Noch is 't u niet genoeg, ô mijn verliefde Godt!
Ga naar margenoot+ Gy wilt, om onsent will', uyt enckle liefde sterven;
Ga naar margenoot+ Ja selfs de gulle gunst van uwen Vader derven,
Ga naar margenoot+Om dat de hel en doot sou hol zijn en in slot.
| |
[pagina XXXIII]
| |
Ga naar margenoot+Doch eer de toorne-vloet van den vergrimden Godt
Ga naar margenoot+ U slingerd' over 't hooft, en gy van hier soudt scheyden,
Ga naar margenoot+ Doet gy het Liefde-maal, 't Gedenk-feeest, noch bereyden,
Ga naar margenoot+Daar gy hadt na verlangt, alleen om ons genot.
Hier is uw min so teer, dat gy niet scheyden kondt
Ga naar margenoot+ Voor gy u in ons hert doet wonderlijk begraven;
Ga naar margenoot+ Dies geeft g' uw vleesch tot spijse, uw bloet om ons te laven,
Ga naar margenoot+En hecht so aan onz' ziel de zegel van 't Verbont.
O groote Pellikaan, 'k zie m' aan uw' liefde blint!
Ga naar margenoot+ Gy spijsd' eens met vijf bro'on ontrent vijf duysent menschen,
Ga naar margenoot+ Nu spijst gy al het heyr die 't broot des levens wenschen,
Ga naar margenoot+Aan welk getal geen mensch begin of eynde vint.
Ga naar margenoot+Mijn Jesus, gy hebt my ook aan dien disch verzaat,
Ga naar margenoot+ En ik hebb' in mijn ziel uw liefde-werk gevonden;
Ga naar margenoot+ Dies dank ik u, mijn Godt; en wil de doot verkonden
Ga naar margenoot+Van u, ô heylig Lam, dat na de slachtbank gaat.
Ga naar margenoot+Mijn ziel die oogt u na: maar, Jesu, yder tredt
Die gy nu verder gaat, zijn enckle liefde-treden;
Ga naar margenoot+ Dit dringt u na den hof, dit dwingt u tot gebeden,
Ga naar margenoot+Waar van den hemel beeft, en d' aarde zich ontset.
Ga naar margenoot+Gy, die van 't Eng'le heyr wort heylig aangebeen,
Ga naar margenoot+ Die zien ik hier in 't stof, gelijk een aardworm, wroeten,
Ga naar margenoot+ Uw aansicht, daar de zon en maan voor swijmen moeten,
Ga naar margenoot+Daar langs druypt bloedig sweet, by groote droppels, heen.
Ga naar margenoot+Ja Jesu, 'k sie gy gaat uw beulen te gemoet.
Ga naar margenoot+ Men bindt u als een boef: maar 't zijn uw liefde-zeelen.
Ga naar margenoot+ Men sleept u voor 't Gericht: doch om ons mee te deelen
Ga naar margenoot+De vryspraak die onz' ziel in Godts gericht behoet.
| |
[pagina XXXIV]
| |
Verliefde Jesus, sal 't noch verder moeten gaan?
Is 't niet genoeg gestreen? wilt gy noch meer verdragen?
Ga naar margenoot+ Gy zijt veracht, bespot, gebonden en geslagen;
En is den grammen Godt hier door noch niet voldaan?
Ga naar margenoot+Och Godt hoe lieft gy ons! Mijn Jesus, 'k sie gy gaat
Ga naar margenoot+ En buygt u onder 't kruys, om mijne schult te dragen.
Ga naar margenoot+ Ja 'k zie u opgehijst, en hoor de spijckers jagen
Ga naar margenoot+Door uw verliefde leen, die men aan 't dwershout slaat.
En laas, dit tafereel is noch niet uytgesien.
Ga naar margenoot+ Gy klaagt van liefde-dorst: men laaft u; maar met galle.
Ga naar margenoot+ En schoon de smert en smaat u komt so hardt te vallen,
Ga naar margenoot+Noch bidt gy voor het volk die u dit leet aanbien.
Ja 'k zie, Heer Jesu, eer dat gy den doodsnik geeft,
Ga naar margenoot+ Gy schenkt uw Koninkrijk aan een der moordenaren.
Uw liefde laat sijn ziel ten Paradijse varen,
Ga naar margenoot+Op dat geen zondaar schrick', die boet' en hope heeft.
Maar ach hoe wort uw liefd' beoorlogt, lieve Heer!
Ga naar margenoot+ Uw angst die neemt vast toe. Gy schreeuwt, en 't kan niet baten,
Mijn Godt! mijn Godt, waarom hebt gy my nu verlaten?
Ga naar margenoot+En dus volbrengt gy 't al, en buygt het hooft ter neer.
Ga naar margenoot+O Godt, wat liefd' is dit? O Vader, hoe kan 't zijn,
Dat gy so hoog en dier ons wilt tot kind'ren maken,
Ga naar margenoot+ Daar wy in al ons doen u tergen en versaken,
Ga naar margenoot+Ja leven liefdeloos met herten vol fenijn!
Ga naar margenoot+Waar berg ik my van schaamt', dat ik door mijne schult
Ga naar margenoot+ De Prins der heerlikheyt so groulik heb doen lijden?
Ga naar margenoot+ Dat ik de Vrede-vorst ons doe de hel bestrijden,
Ga naar margenoot+Tot dat mijn trouwe Borg het alles heeft vervult.
Ga naar margenoot+O alvoldoende Godt! O eeuwig liefde-beelt,
Ga naar margenoot+ O gever van mijn heyl, beschermer van mijn leven,
Ga naar margenoot+ Kom sterk my, dat ik u kan wederliefde geven,
Ga naar margenoot+En dat my dit gewin steeds in gedachten speelt.
| |
[pagina XXXV]
| |
Ga naar margenoot+Och laat uw liefd' altijt in mijn gedachten zijn,
Ga naar margenoot+ En doet de werelt-min als sneeuw en was verteeren:
Ga naar margenoot+ Zo sal ik tot den eynd' niet wenschen of begeeren
Ga naar margenoot+Als den gekruysten Godt, mijn ziele-medicijn.
Ja laat my zijn een walg wie u niet aan en kleeft;
Ga naar margenoot+ Maar boet een vyerig vyer in mijn verdoofde sinnen,
Ga naar margenoot+ Dat al mijn pogen zy, u, Jesu, te beminnen,
Ga naar margenoot+Dewijl hy is vervloekt die u niet lief en heeft.
Ga naar margenoot+Mijn Godt, gy die my verlost hebt en bevrijt,
Ga naar margenoot+ Och laat uw liefd' altijt my troosten en verblijden;
Ga naar margenoot+ En leer my door uw kruys de werelt so bestrijden,
Ga naar margenoot+Dat ik eens triomfeer daar gy, mijn Losser zijt.
|
|