Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal en andere voorvallende gelegentheden
(1673)–Hieronymus Sweerts– Auteursrechtvrij
[pagina XIX]
| |
Eer men na des Heeren Tafel gaat.'t Is we'er de tijt, mijn ziel, van 't groot en heylig Feest,
Ga naar margenoot+ De Bruyloft die u 't Lam bevolen heeft te houden,
Op dat gy aan sijn doot en liefde dencken zoude.
Ga naar margenoot+Om steeds verheugt te zijn, ja droncken na den Geest.
Godt zit hier zelf voor-aan, en roept met luyder stem,
Ga naar margenoot+ O al gy dorstige, kom hier, ik zal u geven
De wateren van heyl, de wijn en melk van 't leven,
Ga naar margenoot+Die u verquikt op reys na 't schoon Jerusalem.
Ga naar margenoot+Wat toeft gy dan, mijn ziel, wijl Godt u zelver nood?
Is 't traagheyt? Neen. Is 't zond'? Recht moogt gy dan vertoeven.
Ga naar margenoot+ O ziele tree niet toe, of wilt u eerst beproeven:
Want wie onweerdig eet, die eet de wisse doot.
Ga naar margenoot+O Godt wat is my bang! 'k zie mijn onweerdighet.
Ga naar margenoot+ 'k Ben, als een dwase maagt, in zondenslaap gevallen.
Ga naar margenoot+ Van tien geboden, Heer, hebb' ik niet een van allen
Ga naar margenoot+Recht ongeschent bewaart: dies is my vloek bereyt.
Zoud' ik, ô Jesu, dan noch treden aan uw Disch?
Ga naar margenoot+ Zoud' ik, als Judas, noch de hant ter schotel steken
En grijpen na de beet? O Heer gy soudt het wreken:
Ga naar margenoot+Wijl sulk een aan uw bloet en lijden schuldig is.
Ga naar margenoot+Gy trekt den huychelaar het valsch mom-aansicht af.
Ga naar margenoot+ Gy proeft my 't hert' en nier: mijn dencken, doen, en pogen,
Ga naar margenoot+ Dat al, ô Godt, is niet verduystert voor uw' oogen.
Ga naar margenoot+Gy swijgt en houdt u stil, maar laas tot grooter straf.
Nochtans, ô groote Godt, schoon uw gerechtigheyt,
My blixemt voor het oog, ter straffe van de zonden;
Het schricken evenwel blijft aan de Hoop verbonden,
Ga naar margenoot+Mids uw barmhertigheyt noit zondaar is ontseyt.
| |
[pagina XX]
| |
En als ik hier op oog, mijn ziele staat verbaast,
Ga naar margenoot+ En is als radeloos waar heen sy haar sal wenden:
Gy straft so wel die 't Maal versuymen, als die 't schenden;
Ga naar margenoot+En zijt tot toornen traag, maar tot vergeven haast.
Ga naar margenoot+Dies koom ik noch, ô Heer, en legg' u 't herte voor,
Ga naar margenoot+ Aansiet het, groote Godt, met oogen der genade.
Ga naar margenoot+ Het schreeuwt gelijk een kind' van angsten overladen,
Ga naar margenoot+Om 't water van u gunst, dus afgedwaalt van 't spoor.
Ga naar margenoot+Hebt gy genaad', ô Godt, en deelt gy die niet uyt?
Ga naar margenoot+ Houd gy die voor den mensch, uw maaksel, opgesloten?
Of sal mijn zonden-schult my daar van nu verstooten?
Ga naar margenoot+Is 't deze, Heer, die my uyt uw' genade sluyt?
Ga naar margenoot+Gy immers hebt geseyt, gesworen met een eedt,
Zo waarlik als ik leef, 'k wil dat geen zondaar sterve;
Maar dat hy sich bekeer, en 't eeuwig leven erve:
Ga naar margenoot+ Wel, Heer, neem my dan aan dien 't sondigen is leet.
Ga naar margenoot+Heer, so gy op de waag van uw gerechtigheyt
Wilt soeken na 't gewicht van ons vervloekte sonden;
Ga naar margenoot+ Wie sal, als Belsazar, niet zijn te licht bevonden?
Ga naar margenoot+Wien sal uw vriend'lik oog niet eeuwig zijn ontseyt?
Ga naar margenoot+Zie, Heer, een kint des doots, dat self sijn vonnis velt,
Ga naar margenoot+ Dat in sijn ziele voelt een afgront van misdaden,
Ga naar margenoot+ Dat smeekt u om pardon, om 't leven uyt genaden.
Ga naar margenoot+Ontferm, ontfermt u Heer, wijl 't hert in tranen smelt!
Ga naar margenoot+Is u de ziel te swart? neem, Heer, een Ysop-rank,
En dopz' in 't bloet uw's Zoons, dat salse witter wassen
Ga naar margenoot+ Als sneeuw of wolle zijn: en dan, dan sal 't my passen
Ga naar margenoot+De kruymels van uw Disch te samelen met dank.
Ga naar margenoot+Wendt dies uw aangesicht van mijne zonden af,
En laat uw' goeden Geest op nieu we'er in my wonen:
Ga naar margenoot+ 'k Zal, Vader, als een kint my voorts gehoorsaam toonen:
En maken niet meer so schuldig aan uw straf.
| |
[pagina XXI]
| |
Ga naar margenoot+Wel, ziele toef dan niet, ga met vrymoedigheyt;
Gy hebt een viend'lik Godt, die 't quade niet wil wreken:
Ga naar margenoot+ Hy sal 't gekrookte riet niet morselen noch breken:
Ga naar margenoot+Voor zondaars vol berouw is desen Disch bereyt.
Ga naar margenoot+Geloof, mijn ziel, geloof dat Jesus heeft voldaan,
Ga naar margenoot+ Hy dronk de kelk van vloek, uw zonden allegader:
Dies gy geen grammen Godt, maar een versoenden Vader
Ga naar margenoot+Te moet treedt, die hier zit vol liefde boven aan.
Ga heen dan, ô mijn ziel, hy spreyt sijn' armen uyt,
Ga naar margenoot+ Hy sal u met een kus seer vriend'lik welkoom heten:
En als gy aan sijn Disch sult zijn ter ne'er geseten,
Ga naar margenoot+Zal hy met spijz' en drank u toeven als sijn Bruyt.
|
|