Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand 1572-1584
(1994)–K.W. Swart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
V Vergeefse pogingen het wassende Spaanse getij te keren (1579-1583)De oorlog wordt met een slakkegang gevoerdEind 1579 was Oranje zeer pessimistisch gestemd. Hij was terneergeslagen over de geringe medewerking die hij van de Staten-Generaal ontving, over de ongenadige kritiek die vele van zijn voormalige volgelingen op hem uitoefenden en over de opmerkelijke successen die de vijand in het afgelopen jaar had weten te behalen. Hij verwachtte niets anders dan dat Parma in het komende voorjaar een nieuw offensief zou openen. Gelijk in het najaar van 1572, zo vreesde hij, zouden de Spaanse strijdkrachten naar het Noorden trekken om na het moeilijk verdedigbare Gelderland te hebben overmeesterd, van daaruit wederom naar Holland op te rukken. Of aan zo'n aanval door het tot muiten geneigde Staatse leger het hoofd zou kunnen worden geboden, viel volgens de prins zeer te betwijfelen. Het zou echter blijken dat Oranje de toekomst te donker had ingezien. Het door hem beduchte Spaanse offensief bleef achterwege. Gedurende de drie jaren volgende op Parma's inname van Maastricht vonden geen krijgsverrichtingen van grote betekenis plaats. In deze periode werd, zoals in het najaar van 1580 aan Granvelle bericht werd, de oorlog in de Nederlanden met een slakkegang gevoerd.Ga naar eind1 In deze tijd had Parma, evenals zijn tegenstander, met grote problemen te kampen. In de eerste plaats had hij in 1579 moeten instemmen met het vertrek van zijn Spaanse en Italiaanse keurtroepen, zodat hij het voortaan moest stellen met zijn slecht gedisciplineerde Waalse huursoldaten onder bevel van verre van betrouwbare Nederlandse edellieden. Hierbij kwam nog dat ook nadat een aantal gewesten en steden zich in 1579 en 1580 met de koning hadden verzoend, het grootste deel van de Nederlanden zich nog in de handen van de opstandelingen bevond, een veel groter deel dan datgene dat zich in de jaren 1572-1576 niet zonder succes tegen toentertijd veel formidabelere vijandelijke strijdkrachten had weten te verdedigen; Parma beschikte bijvoorbeeld, in tegenstelling tot Oranje, over | |
[pagina 202]
| |
geen enkele belangrijke zeehaven, waardoor de voorziening van diens leger met voedsel en oorlogsmateriaal ten zeerste werd belemmerd. Wat geld betreft stond hij er even slecht als zijn tegenstander voor. Van de weinig welvarende koningsgezinde provincies kon hij in dit opzicht niet veel verwachten, zodat hij vooral op geldzendingen van Filips ii was aangewezen. Maar ook vanuit Spanje kwam weinig geld binnen ondanks het feit dat de Spaanse schatkist er na 1579 uitstekend voorstond: de zilverinvoer vanuit de Nieuwe Wereld was ongekend groot en de oorlog met de Turken, die in de jaren 1572-1576 de Spaanse regering had verhinderd aanzienlijkere bedragen aan Alva of Requesens te doen toekomen, was in 1578 beëindigd. De koning had echter in deze jaren zijn zinnen op de annexatie van Portugal gezet en stelde daarom maar weinig geld voor de onderdrukking van de Nederlandse opstand beschikbaar. Tot zijn grote ontstemming kreeg Parma van hem te horen dat de strijd in de Nederlanden voorlopig defensief gevoerd diende te worden.Ga naar eind2 Onder deze omstandigheden was Parma uiteraard niet in staat de opstandelingen ernstig in het nauw te drijven. Een groot deel van zijn weinig sterke strijdkrachten was in de Waalse gewesten geconcentreerd om deze tegen een door hem zeer beduchte aanval vanuit Frankrijk te verdedigen. Wel wist hij enkele steden zoals Kortrijk en Breda met de hulp van hem gunstig gezinde inwoners bij verrassing te overweldigen; maar hier stond tegenover dat Oranjes troepen zich in deze tijd op overeenkomstige wijze van Mechelen en een aantal steden in het oosten van Brabant meester maakten. Veldslagen van enige betekenis werden alleen in de noordoostelijke provincies geleverd en hierin delfden de Staatse troepen in de regel het onderspit. Het was echter pas in de zomer van 1582, nadat Parma de strategisch belangrijk gelegen steden Doornik en Oudenaarde had weten in te nemen, dat hij zich voor het eerst weer in een sterkere positie dan Oranje bevond. Toch was dit niet meer dan een eerste, bescheiden stap tot de verwezenlijking van het door hem beraamde plan om overal in het land het verzet tegen het koninklijk gezag de kop in te drukken. En toen in het najaar van 1582 een aanzienlijke Franse legermacht de zuidelijke Nederlanden binnenviel, schenen de opstandelingen er plotseling verreweg het beste voor te staan. Parma liet zich in deze tijd even wanhopig over de staat van zaken uit als Don Juan in het najaar van 1578. Het leger, zo berichtte hij aan de koning, verkeert in een deplorabele toestand en de enige remedie hiertegen is klinkende munt. ‘Indien ik niet spoedig van de benodigde geldmiddelen voorzien word,’ zo schreef hij aan Filips ii op 8 januari 1583, negen dagen voor Anjous mislukte aanslag op Antwerpen, waardoor de krijgskans zo radicaal in zijn voordeel zou keren, ‘gaan het land en de religie onherroepelijk verloren.’Ga naar eind3 | |
[pagina 203]
| |
Gezien de ernstige problemen waarmee Parma te kampen had, kan men zeggen dat Oranje zich in deze tijd te grote zorgen maakte. Toch is zijn pessimisme begrijpelijk. De koning van Spanje was machtiger dan ooit en hiervan was de prins zich ten volle bewust. Het was hem niet onbekend dat de zilverinvoer vanuit Amerika sterk was toegenomen en om deze af te snijden smeedde hij plannen de zilvervloot bij de Azoren te overmeesteren.Ga naar eind4 Hij wist uiteraard ook dat de oorlog tussen Spanje en het Ottomaanse rijk ten einde was gekomen en dat het door burgeroorlogen verzwakte Frankrijk niet meer tegen zijn oude rivaal was opgewassen. Hij kon echter niet voorzien dat Filips gedurende een aantal jaren de grote financiële en militaire macht waarover hij nu beschikte voornamelijk voor de verovering van Portugal zou wensen te gebruiken. Deze politiek van de koning was geenszins vanzelfsprekend en werd door enkele van zijn raadsheren sterk afgekeurd, met name door Granvelle, die er bij Filips op aandrong prioriteit aan de onderdrukking van de opstand in de Lage Landen te geven, waarmee volgens hem het Spaanse rijk twintigmaal zoveel gebaat zou zijn als met de annexatie van Portugal.Ga naar eind5 Was het niet een van 's konings ernstigste vergissingen dat hij deze raad in de wind sloeg? | |
Mislukte regeringshervormingIn het regeringsstelsel dat eind 1577 vooral door toedoen van Oranje was ingevoerd, was van het gezag van de centrale regeringsautoriteiten niet veel overgebleven. In die tijd was de prins een voorstander geweest van een verregaande beknotting van de macht van de gouverneur-generaal, tot welke positie de aartshertog Matthias verkozen zou worden. De voornaamste reden waarom de prins er in die tijd op aangedrongen had de macht van Matthias sterk te beperken, was dat hij vreesde dat deze Habsburgse prins volledig onder de invloed zou vallen van de katholieke, koningsgezinde edellieden die voor diens komst naar de Nederlanden verantwoordelijk waren. Het was echter geheel anders gelopen. Oranje had de jonge aartshertog geheel voor zich weten in te nemen. Hij was bovendien tot luitenant-generaal van Matthias benoemd en als zodanig de leidende figuur in het nieuwe revolutionaire bewind geworden. In deze positie zag hij zich echter opgescheept met een staatsvorm waarin een sleutelrol werd toebedeeld aan de leden van de Staten-Generaal, die niet bereid of in staat bleken de hun toebedeelde taak naar behoren te vervullen.
Spoedig nadat de prins op 20 januari 1578 als luitenant-generaal was geïnstalleerd werd het hem duidelijk dat de nieuwe regeringsvorm zeer onbevredigend werkte. Al in februari drong hij er bij de Staten-Generaal op aan zich minder met | |
[pagina 204]
| |
staatszaken te bemoeien en het bepalen van het oorlogsbeleid geheel aan hem en de Raad van State over te laten.Ga naar eind6 Om de Staten de ernst van de toestand onder ogen te brengen verscheen hij de volgende maand in hun vergadering, hen waarschuwende dat hij van zijn ambt ontheven wenste te worden indien zij in gebreke bleven hem van de middelen te voorzien die benodigd waren om een veldleger te onderhouden.Ga naar eind7 Deze aanmaning sorteerde echter geen enkel effect. De schuldigen waren niet zo zeer de gedeputeerden van de Staten-Generaal als de gewestelijke Statenvergaderingen die zich heel weinig aan de gemene zaak gelegen lieten liggen. Waarover de prins zich het meest beklaagde was dat de leden van de Staten-Generaal nooit van volmachten voorzien waren. Met deze dubbele ruggespraak was uiteraard veel tijd gemoeid. Deze door de prins steeds scherp gehekelde besluiteloosheid bracht hem er in één geval zelfs toe een vorm van geweld tegen de Staten-Generaal te gebruiken. Toen zijn in januari 1581 nog steeds geen beslissing hadden genomen op een in september 1579 door Oranjes zwager Günther van Schwarzburg ingediend verzoek de schulden die deze op zich had genomen om een ruitervaan te monsteren, voor hun rekening te nemen, liet de prins geen van de gedeputeerden de vergaderzaal verlaten voordat hij Schwarzburgs schuldverklaring had ondertekend.Ga naar eind8 Een ander probleem was dat de zittingen van de Staten-Generaal dikwijls niet op tijd konden worden geopend omdat er nog geen voldoende aantal gedeputeerden was komen opdagen. Sommige provincies lieten het zelfs geheel afweten, zich beroepende op hun privileges dat zij niet buiten hun gewest behoefden te compareren.Ga naar eind9 Ook gebeurde het vaak dat een aantal provincies of steden onoverkomelijke bezwaren maakten tegen Oranjes voorstellen, zodat deze niet of slechts in sterk veranderde vorm door de Staten-Generaal werden goedgekeurd. Verder achtte de prins het uiterst bedenkelijk dat niets van wat in de vergadering werd besproken geheim kon worden gehouden. Op zijn voorstel werd op 14 mei 1580 door de Staten-Generaal besloten dat voortaan alle gedeputeerden zich bij ede zouden moeten verplichten aan niemand, zelfs niet aan hun opdrachtgevers, iets mee te delen van wat er in de vergadering ter sprake was gekomen. Dit besluit bleef echter een dode letter omdat de provinciale bewindslieden hiertegen onmiddellijk protest aantekenden.Ga naar eind10
De in december 1577 opgerichte Raad van State, waarvan de leden geen verantwoording aan de lokale bewindslieden verschuldigd waren, functioneerde niet veel beter. Dit regeringsorgaan dat in principe het uitvoerende gezag diende uit te oefenen, kon in feite weinig zonder de medewerking van de Staten-Generaal uitrichten. Bovendien verloor deze raad in de loop van 1579 veel aan prestige omdat alle leden hiervan uit de zuidelijke gewesten afkomstig waren en velen van deze zich in dit jaar met de koning verzoenden. Aan het einde van 1579 was het aantal raadsheren tot een vijftal Brabanders en Vlamingen geslonken.Ga naar eind11 Het is | |
[pagina 205]
| |
begrijpelijk dat deze Raad van State, waarin de meeste nog opstandige provincies in het geheel niet vertegenwoordigd waren, heel weinig gezag genoot.
Toen na het sluiten van de unies van Atrecht en Utrecht in januari 1579 de tweedracht in het opstandige kamp zienderogen toenam, begonnen enkele woordvoerders van de prins een gedeeltelijk herstel te bepleiten van de meer autoritaire regeringsvorm die bestaan had in de periode waarin de Lage Landen door vorsten uit het Bourgondische of Habsburgse huis geregeerd werden. In een door Oranje geïnspireerde nota die in mei 1579 aan de Staten van Holland werd toegezonden, werd betoogd dat in de Nederlanden, waar bijna iedereen zich vooral om provinciale of stedelijke belangen bekommerde, het hoogste gezag niet door leden van de Statenvergaderingen maar door ‘een eminent hoofd’ diende te worden uitgeoefend.Ga naar eind12 Twee maanden later werd in een door een aanhanger van Oranje gepubliceerd pamflet voorgesteld de leiding van de regering geheel aan de prins en een nieuw op te richten Raad van State over te laten, terwijl de Staten-Generaal voortaan slechts tweemaal per jaar voor korte tijd zouden bijeenkomen om over het gevoerde beleid hun mening te kennen te geven.Ga naar eind13 Zulke denkbeelden vonden echter een zeer ongunstig onthaal in de Staten-Generaal en de prins, die zich in de lente en de zomer van 1579 de grootste moeite moest getroosten om de Staten ertoe te bewegen de volgens hem geheel onaanvaardbare, door de keizerlijke commissarissen te Keulen opgestelde vredesvoorwaarden te verwerpen, achtte het in deze tijd nog opportuun sterk op een radicale hervorming van de regeringsvorm aan te dringen.
Het was pas nadat de Keulse vredesonderhandelingen eind 1579 op niets waren uitgelopen dat Oranje het moment gekomen achtte zich volledig voor de invoering van een meer effectieve regeringsvorm als een kwestie van dringende noodzaak in te zetten. In een lange rede die hij op 24 november in de Staten-Generaal hield - een van de weinige prinselijke redevoeringen waarvan de tekst bewaard is gebleven - hekelde hij de kortzichtigheid en besluiteloosheid van de gedeputeerden scherper dan ooit. Volgens hem gedroegen zij zich vooral als de pleitbezorgers van hun provinciale opdrachtgevers en waren zij meer geneigd de zelfzuchtige politiek van de lokale bewindslieden te verontschuldigen dan het algemeen belang te behartigen. Verder betoogde hij dat aan de Raad van State en andere centrale regeringsorganen veel groter gezag diende te worden toegekend en dreigde hij er voor de zoveelste maal mee als leider van de regering te zullen aftreden indien de Staten nalieten zijn raad op te volgen.Ga naar eind14 Tien dagen later kwam hij met een uitgewerkt voorstel voor de dag: de oude centrale raden, zoals de Geheime Raad, de Raad van Financiën en de Kamer van Beden, zouden wederom een belangrijke taak in het landelijke bestuur worden | |
[pagina 206]
| |
toegewezen en een geheel nieuwe Raad van State zou dienen te worden opgericht.Ga naar eind15 Hierop werd een wetsontwerp opgesteld waarin de samenstelling en bevoegdheden van deze nieuwe raad - in het Nederlands veelal Landraad, maar in het Frans als regel Conseil d'Etat genaamd - werden uitgewerkt. Deze raad zou samen met Oranje gemachtigd zijn op alle voorvallende zaken orde te stellen en uit dertig leden bestaan. Ter gemoetkoming aan het heersende provinciale particularisme werd bepaald dat deze leden door de gewestelijke Staten zouden worden gekozen (Vlaanderen zou vijf leden kiezen; Brabant, Gelderland en Holland elk twee); al deze leden zouden zich er echter toe meten verplichten uitsluitend het algemeen welzijn te zullen behartigen.Ga naar eind16 Zoals te verwachten viel, verklaarden de gedeputeerden van de Staten-Generaal zich niet gemachtigd hun goedkeuring aan de voorgestelde regeringshervorming te hechten. Al wat de prins van hen wist te verkrijgen was dat zijn voorstel aan de geestelijke Statenvergaderingen zou worden voorgelegd en dat de Staten-Generaal weer in februari 1580 te Antwerpen zouden bijeenkomen om over deze kwestie een definitief besluit te nemen.Ga naar eind17 Oranje besefte dat vooral de noordelijke provincies, die de mening waren toegedaan dat de door hen gesloten Unie van Utrecht voldoende was om zich tegen de vijand te verdedigen, grote bezwaren tegen de door hem voorgestelde regeringshervoming zouden maken. Om hen tot andere gedachten te brengen begaf hij zich in het voorjaar van 1580 naar deze gewesten, die hij sinds zijn vertrek naar Brussel in september 1577 niet meer had bezocht. In zijn besprekingen met de noordelijke bewindslieden zal het hem wel duidelijk zijn geworden dat er geen enkele kans bestond hun goedkeuring voor de oprichting van een algemene Landraad te verwerven tenzij het noorden van het land een aanzienlijke mate van autonomie werd verleend. Het resultaat was dat hij zich bij een belangrijke wijziging in het aan de gewestelijke Staten toegezonden wetsvoorstel neerlegde: er zouden twee Landraden worden opgericht, één die in het Noorden en één die in het Zuiden gevestigd zou zijn (respectievelijk de Landraad ten oosten van de Maas en ten westen van de Maas genaamd). Weliswaar werd hieraan toegevoegd dat de twee raden nauw contact met elkaar moesten onderhouden en dat de Landraad in dat deel van het land waar de prins van Oranje verbleef, het opperste gezag zou uitoefenen.Ga naar eind18
In juni 1580, vier maanden nadat de nieuwe zitting van de Staten-Generaal te Antwerpen had moeten worden geopend, waren er eindelijk voldoende gedeputeerden komen opdagen om deze nieuwe versie van het wetsvoorstel betreffende de oprichting van de Landraad in beraad te nemen. Tot Oranjes ergernis bleek echter dat over deze kwestie geen beslissing kon worden genomen daar de meeste afgevaardigden hiertoe nog steeds niet gemachtigd waren. Toen de gedeputeerden | |
[pagina 207]
| |
in begin september naar huis terugkeerden, liet hij hun weten dat hun vergadering geheel nutteloos was geweest.Ga naar eind19 Nu belegde hij een nieuwe vergadering van de Staten-Generaal die voor het eerst in Holland zou bijeenkomen. Deze werd in december van het jaar, weer veel later dan Oranje had voorgeschreven, in Delft geopend. Ditmaal waren de meeste afgevaardigden, inclusief die van Holland en Zeeland, bereid de voorstellen van de prins aan te nemen.
Gelderland, Overijssel en Utrecht wilden daarentegen nog steeds geen andere hogere autoriteiten erkennen dan die van het college van de Unie van Utrecht. Weliswaar werd in januari 1581, nadat de afgevaardigden van deze drie provincies verzocht waren de vergadering te verlaten, door de andere leden van de Staten-Generaal eenstemmig besloten de Landraad op te richten.Ga naar eind20 Maar zolang de provincies die hiertegen gekant waren, zich niet bij dit besluit hadden neergelegd, kon het niet ten uitvoer worden gelegd. Het was pas eind juli 1581, meer dan anderhalf jaar nadat de prins op de zo spoedig mogelijke oprichting van een Landraad had aangedrongen en nadat hij de grootst mogelijke pressie op de weerspannige gewesten had uitgeoefend, dat uiteindelijk de Landraden ten oosten en ten westen van de Maas hun werkzaamheden konden beginnen.Ga naar eind21
Al spoedig bleek dat de oprichting van de Landraad niet het door Oranje gewenste resultaat had. Een van de problemen was dat er heel weinig animo bestond om lid van de nieuwe raden te worden zodat in plaats van de voorgeschreven dertig leden meestal minder dan een vijftiental deze functie vervulden. Erger was dat de lokale bewindslieden zich heel weinig aan het gezag van de landraden gelegen lieten liggen en in gebreke bleven deze van de geldmiddelen en troepen te voorzien die benodigd waren om de vijand te weerstaan. De staat van machteloosheid waarin de autoriteiten van de centrale regering in deze tijd verkeerden, kwam duidelijk aan den dag toen Anjou eind augustus 1581 met een kleine legermacht aan de zuidelijke grens van de Nederlanden aankwam en aan Oranje het verzoek richtte hem met geld en troepen bij te staan. Tot zijn grote spijt moest de prins hem hierop meedelen niet in staat te zijn de gevraagde hulp te verlenen, met het gevolg dat de Franse hertog er voorlopig van afzag de Nederlanden binnen te trekken.Ga naar eind22 Om dezelfde reden was Oranje niet bij machte het door Parma in het najaar van 1581 belegerde Doornik te hulp te komen. Kort nadat deze stad in Spaanse handen was gevallen, zond de prins alle gewestelijke Statencolleges een brandbrief toe waarin hij hun een ernstig gebrek aan vaderlandsliefde verweet. Hij beklaagde zich erover dat zij nagelaten hadden hun gedeputeerden naar de vergadering van de Staten-Generaal te sturen die al twee maanden tevoren te Antwerpen had moeten worden geopend. Verder merkte hij op dat de door de Staten opgerichte landraden niets hadden kunnen uitrichten omdat zij door de | |
[pagina 208]
| |
gewestelijke bewindslieden niet van de geldmiddelen waren voorzien om de Staatse troepen de hun verschuldigde soldij uit te keren. Als hij hen om geld vraagt, zo hield hij hun voor, reageren zij hierop alsof het een verzoek van hun vroegere landsheer Karel v gold, zonder te beseffen dat de oorlog waarin zij nu gewikkeld waren hún oorlog was, waarvan de inzet de vrijheid van het land en vrijheid van geweten was.Ga naar eind23
De belangrijkste reden waarom Oranjes pogingen een beter functionerend regeringsstelsel in te voeren totaal mislukte, was waarschijnlijk dat in deze tijd, in tegenstelling tot de latere jaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden, er niet één gewest was dat voldoende overwicht over alle andere bezat om een leidende rol in de Staten-Generaal te spelen. Dat Vlaanderen en Brabant in het midden van de jaren tachtig in Spaanse handen vielen was in zeker opzicht een geluk bij een ongeluk. Want hierdoor werd Holland onbetwistbaar de prima donna onder de nog opstandige provincies en brak het radicaal met het uiterst particularistische standpunt dat het vanaf 1577 tot 1584 in de Staten-Generaal had ingenomen. In het laatste decennium van de eeuw begon onder Hollandse leiding de regeringsvorm waarin de Staten-Generaal in vele zaken het laatste woord hadden, voor het eerst goed te werken. In 1600, na de slag bij Nieuwpoort, liet koningin Elizabeth zich zelfs ontvallen dat het beleid van de Staten-Generaal dat van de koningen in wijsheid verre overtrof en dat deze laatsten bij hen in de leer moesten gaan, een lof die Oranje de Staten nooit had toegezwaaid en die zij in zijn tijd ook allerminst verdiend zouden hebben.Ga naar eind24 | |
Anjou tot landsheer verkozenToen de zaak van de Opstand er in 1579 zo bedenkelijk begon voor te staan, was het niet alleen door middel van een versterking van het gezag van de centrale regering dat Oranje beoogde het wassende Spaanse tij te keren. Hij had nog een andere pijl op zijn boog: het sluiten van een verdrag met de hertog van Anjou, de enige broer en mogelijke opvolger van de kinderloze Franse koning Hendrik iii. Deze had herhaaldelijk verklaard de opstandelingen alle noodzakelijke bijstand te zullen verlenen zodra zij hem als landsheer hadden erkend. Naarmate het gedurende 1580 en 1581 duidelijk werd dat de door Oranje voorgestelde regeringshervorming niet het door hem gewenste resultaat opleverde, werd hij er steeds vaster van overtuigd dat alleen financiële en militaire hulp vanuit Frankrijk redding uit de nood kon brengen. | |
[pagina 209]
| |
Het was al in april 1579, nog voordat het Keulse vredescongres werd geopend, dat Oranje, die niets van deze onderhandelingen met de vijand verwachtte, de kwestie van het verkiezen van Anjou tot hoofd van de regering aan de orde stelde. Het was ongetwijfeld op zijn aandrang dat in deze maand de afgevaardigden van de Staten-Generaal naar Keulen werd opgedragen aan hun tegenpartij mee te delen dat indien hun na zes weken nog geen bevredigende vredesvoorwaarden waren aangeboden, het revolutionaire bewind zich gedwongen zou zien de koning van zijn macht vervallen te verklaren zodat Anjou in diens plaats kon worden verkozen.Ga naar eind25 Tezelfdertijd werd een begin gemaakt met het verkrijgen van de instemming van de leden van de Unie van Utrecht voor de verkiezing van de Franse hertog. In het bijzonder trachtte Oranje Holland, het belangrijkste lid van deze unie, voor zijn Franse politiek te winnen. Reeds eind april 1579 werd over deze kwestie de mening van de Hollandse steden ingewonnen, die echter met een enkele uitzondering weigerden Anjou de hoogste positie in de regering toe te kennen.Ga naar eind26 Om hen tot andere gedachten te brengen werd in mei een delegatie van de Staten-Generaal naar deze provincie gestuurd voorzien van een door Oranje geïnspireerde memorie van toelichting waarin alleen de voordelen vermeld werden die van Anjous verkiezing te verwachten waren. Hierin werd bijvoorbeeld betoogd dat men zich zodoende van de steun van Frankrijk zou verzekeren, het enige land dat door zijn geografische ligging en de grote macht waarover het beschikte, in staat zou zijn de Nederlanden voor een terugkeer van de Spaanse tirannie te bewaren; hierdoor zou ook voorkomen kunnen worden dat de Waalse gewesten die in deze tijd nog geen verdrag met Parma hadden gesloten en gezegd werden Anjou gunstig gezind te zijn, zich van de Generale Unie afscheiden. Hieraan werd toegezegd dat indien men Anjou voor het hoofd stootte, het gevaar zou bestaan dat zowel deze als zijn broer Hendrik iii zich aan de Spaanse zijde zou scharen. De verkiezing van Anjou zou ook zeer gewenst zijn omdat de opstandige gewesten zeer naijverig op elkaar waren en zeker in tijden van oorlog een eenhoofdige regering nodig hadden. Nadelige gevolgen van een verkiezing van Anjou waren geenszins te verwachten. Hem zou immers maar zeer beperkte macht worden toegekend. Voor het nemen van belangrijke beslissingen zou hij de toestemming van de Staten nodig hebben en men behoefde zich geen zorgen te maken dat hij zich als een tiran zou gaan gedragen of het land weer in handen van de Spaanse koning zou stellen. Voorgesteld werd hem tot beschermheer van het land te benoemen, maar daar hem als zodanig absolute macht in zaken van oorlog en justitie zou worden verleend, zou hem in feite de landsheerlijke macht worden opgedragen.Ga naar eind27
Deze verschillende argumenten ten gunste van de aanvaarding van Anjou als landsheer brachten echter geen verandering in de afwijzende houding van de | |
[pagina 210]
| |
Staten van Holland teweeg. Ook de missie van Marnix naar een vergadering van het uitvoerende college van de Unie van Utrecht in augustus 1579, waarbij deze zich de tekst van een met Anjou te sluiten verdrag overlegde, had niet het gewenste resultaat.Ga naar eind28 Met de mogelijke uitzondering van Zeeland deelden alle noordelijke gewesten Hollands anti-Franse standpunt. In de zuidelijke Nederlanden vond Oranjes Fransgezinde politiek een bijna even ongunstig onthaal. Alleen enkele hoge edellieden en een aantal invloedrijke burgers van Brussel, dat door Spaanse troepen werd bedreigd, waren voor de verkiezing van de Franse hertog tot landsheer geporteerd.
In september 1579 besloot de prins de zaak voorlopig te laten rusten, waarschijnlijk omdat hij vreesde anders niet op voldoende steun te kunnen rekenen voor de verwerping van de door de vijand op het Keulse congres aangeboden vredesvoorwaarden. Maar toen aan het einde van het jaar deze verwerping had plaatsgevonden, gaf de prins aan de Staten-Generaal te kennen dat in verband met het te verwachten nieuwe offensief van Parma een verdrag met Anjou zo spoedig mogelijk diende te worden gesloten, daar anders het land alleen maar een langdurige, kostbare en weinig fortuinlijke oorlog te wachten stond. Op verzoek van de Staten-Generaal stelde de prins hierop, in begin januari 1580, een ontwerpverdrag met Anjou op, waarin aan deze niet veel meer macht werd toegekend dan aan Matthias was verleend. Weliswaar zou zijn positie erfelijk zijn, maar de Nederlanden zouden nooit deel van Frankrijk mogen worden. Om een verwerping van het voorgestelde verdrag door Holland en Zeeland te voorkomen zou de Franse hertog geen enkele verandering in de godsdienstige en politieke orde van deze provincies mogen aanbrengen. Terwijl Anjou heel weinig macht werd toegezegd, werd er veel van hem gevraagd. Zijn broer Hendrik iii moest de oorlog aan Filips ii verklaren of althans zijn broer van alle middelen voorzien die benodigd waren om succesvolle strijd tegen Spanje te voeren. Om de kosten hiervan te bestrijden zou hij van de Staten-Generaal slechts een bedrag van 2.400.000 gulden ontvangen, hetgeen betekende dat het hiervoor vereiste geld grotendeels uit zijn eigen zak of die van de Franse koning zou moeten komen.Ga naar eind29 Zoals Oranje wel zal hebben verwacht, verklaarden de Staten-Generaal geen beslissing over zijn belangrijk voorstel te kunnen nemen zonder eerst hun gewestelijke opdrachtgevers te hebben geraadpleegd. Om de instemming van de provinciale bewindslieden met zijn Franse politiek te verkrijgen zond Oranje hun wederom een nota toe waarin de verschillende redenen werden opgegeven waarom het land zeer met Anjous verkiezing tot landsheer gebaat zou zijn. Weliswaar werd hierin toegegeven dat de Franse hertog veel lager in de volksgunst stond dan Filips en dat het nog lang zou duren voordat hij enige populariteit zou genieten. Dit werd echter als een voordeel voorgesteld, daar hij hierdoor niet in staat zou zijn de wet naar zijn hand te zetten.Ga naar eind30 | |
[pagina 211]
| |
In bijna alle provincies werden ernstige bezwaren tegen het door de prins voorgestelde verdrag met Anjou gemaakt. Merkwaardig genoeg was Vlaanderen, dat zich tevoren het heftigste tegen een verbond met de Franse hertog verzet had, ditmaal het enige gewest dat onmiddellijk hiermee akkoord ging. Al in februari viel daar deze beslissing en in mei zonden de Staten van dit gewest twee gezanten naar Anjou om hem te verzoeken hen in hun strijd tegen de vijand bij te staan.Ga naar eind31 Een van de redenen voor deze ommekeer in het standpunt van Vlaanderen was dat het in deze tijd meer dan enige andere provincie door Spaanse strijdkrachten werd bedreigd. Toch zou de houding van Vlaanderen tegenover Oranjes Fransgezinde politiek niet zo radicaal zijn gewijzigd, indien de prins er in 1579 niet in geslaagd was het Gentse bewind van de zo fel anti-Frans gezinde volksleider Hembyze ten val te brengen. Dit was een van de weinige successen die de prins in dit overigens voor hem zo rampzalige jaar wist te behalen. In augustus 1579 begaf hij zich op verzoek van een aantal Gentse tegenstanders van Hembyze naar de Vlaamse hoofdstad. Hembyze deed zijn uiterste best de prins de intrede in de stad te beletten. Hij ontzette onder andere vele Oranjegezinde burgers wederrechtelijk uit hun ambten en publiceerde een pamflet waarin allerlei redenen werden opgegeven waarom het bezoek van de prins voorkomen diende te worden.Ga naar eind32 Oranje liet zich echter niet afschrikken en na zijn aankomst in Gent werd Hembyze gedwongen zijn leidende positie in de stedelijke regering op te geven. Samen met de predikant Dathenus nam hij de wijk naar Duitsland, waar deze twee zo geduchte tegenstanders van Oranje raadsheren werden van de hun zeer welgezinde paltsgraaf Johan Casimir. In latere jaren zou Gent zich wederom fel tegen het door Oranje voorgestane beleid keren, maar in het jaar volgend op Hembyzes vertrek kon de prins op de volledige medewerking van deze stad rekenen.
In de noordelijke gewesten was men daarentegen in 1580 nog steeds sterk tegen Oranjes pro-Franse politiek gekant. Dit was zelfs het geval in Holland en Zeeland, hoewel in het door Oranje opgestelde ontwerpverdrag met Anjou bepaald was dat in deze twee provincies alles bij het oude zou blijven. De prins besefte dat voor de verkiezing van Anjou de instemming van deze belangrijke provincies onontbeerlijk was. Bij zijn bezoek aan Holland in het voorjaar van 1580 wist hij de tegenstand van deze gewesten te breken door hun te beloven dat zij Anjou niet als landsheer zouden behoeven te erkennen. Hierop besloten de Staten van Holland op hun vergadering van 31 maart Filips ii van zijn rechten als landsheer vervallen te verklaren en de prins ‘de hoge overheid en gravelijkheid’ van hun provincie aan te bieden. Dit besluit kwam Oranje zeer ongelegen, want hij vreesde dat andere provincies hem nu eveneens het soevereine gezag zouden willen opdragen en er dan heel weinig voor Anjou zou overblijven. Daarom stond hij | |
[pagina 212]
| |
erop dat aan het besluit van de Staten van Holland en Zeeland geen enkele publiciteit werd gegeven en er voorlopig geen verandering in zijn staatsrechtelijke positie zou plaatsvinden. Wel gaf hij aan enkele vooraanstaande leden van deze Staten te kennen dat hij bereid zou zijn het hem aangeboden gravelijk gezag aan te nemen nadat Anjou als landsheer was ingehuldigd, en hij schijnt hun ook toegezegd te hebben een verklaring van de Franse hertog te zullen verkrijgen waarin deze ermee instemde dat de prins tot graaf van Holland en Zeeland werd verkozen. Op 1 april, één dag nadat deze diep geheim gehouden afspraken waren gemaakt, besloten de Staten van Holland en Zeeland hun verzet tegen een verdrag van de Staten-Generaal met Anjou op te geven.Ga naar eind33 De prins gaf zich geen moeite de andere noordelijke provincies voor zijn Franse koers te winnen, deze bleven bijna allen in hun tegenstand volharden; alleen Friesland, dat in deze tijd Oranje tot stadhouder verkoos in de hoop dat deze aan de in dit gewest heersende tweedracht een einde zou weten te maken, ging met de door hem voorgestane Franse politiek akkoord.
Na Oranjes terugkeer naar het Zuiden en de heropening van de discussie over de verkiezing van Anjou in de Staten-Generaal werd het duidelijk dat het van de houding van Antwerpen zou afhangen of al dan niet een verdrag met Anjou kon worden gesloten. In deze stad was het grootste deel van de bevolking hier niet voor te vinden. Tenzij Antwerpen waar de centrale regering zetelde en waar Anjou zich zou moeten vestigen, zijn verzet opgaf, zou de door Oranje bepleite politiek ten dode zijn opgeschreven. De prins getroostte zich daarom de grootst mogelijke moeite om Antwerpen voor zijn standpunt te winnen. Een aantal door hem geïnspireerde pamfletten werden gepubliceerd om de publieke opinie te beïnvloeden. In een van deze vlugschriften, dat waarschijnlijk van de hand van Marnix was, werd de Antwerpse burgerij verzekerd dat God Anjou had uitverkoren om te voorkomen dat de Nederlanden wederom onder het ondraaglijke juk van de Spanjaarden zouden vallen. Ook werd hierin beweerd dat er geen enkele twijfel kon bestaan dat de hertog op de volledige steun van de Franse koning zou kunnen rekenen en erin zou slagen het land in korte tijd uit alle oorlogsellende te verlossen.Ga naar eind34 Oranjes tegenstanders lieten zich echter evenmin onbetuigd. Zeer invloedrijk was in het bijzonder een zogenaamd onderschepte, maar in feite gefingeerde brief van Oranje aan Anjou van 31 juli 1580, waarin de Franse hertog werd aangeraden zich zo spoedig mogelijk van Vlaanderen meester te maken en zich niet te bekommeren om het feit dat de katholieke godsdienst in dit gewest niet mocht worden uitgeoefend. Want door Franse soldaten in de Vlaamse steden te legeren zou hij de inwoners er gemakkelijk toe kunnen dwingen tot de oude religie terug te keren. Het volk, zo werd in dit pamflet beweerd, is lichtgelovig en kan gemakkelijk bedrogen worden; op deze wijze ben ik zelf, zo werd Oranje in | |
[pagina 213]
| |
de mond gelegd, in Holland en Zeeland te werk gegaan en mondeling zal ik u nog meer over de door mij gebruikte praktijken kunnen meedelen. Ook werd er in deze aan Oranje toegedichte brief bij Anjou op aangedrongen een aan de Franse koning toe te schrijven brief te laten publiceren waarin deze zijn volledige instemming te kennen gaf met zijn broers voornemen de Nederlandse opstandelingen te hulp te komen.Ga naar eind35 Om de Antwerpenaren ertoe te bewegen hun tegenstand op te geven, nam Oranje vele dagen deel aan de urenlange vergaderingen van de Brede Raad, het regeringscollege dat grotendeels de stedelijke politiek bepaalde. Maar veel indruk maakten zijn betogen niet en soms was hij de wanhoop nabij. In begin augustus wist hij echter te bereiken dat Antwerpen er geen bezwaar meer tegen maakte dat afgezanten van de Staten-Generaal met Anjou in onderhandeling traden over het met hem te sluiten verdrag.Ga naar eind36 Wel hield de stad zich het recht voor haar goedkeuring aan een door deze gezanten van Anjou bereikte overeenkomst te onthouden indien deze niet eerst een verklaring ondertekende waarin hij beloofde de stad nooit zonder haar instemming met een garnizoen te bezwaren.Ga naar eind37 Zoals de toekomst zou uitwijzen, maakten de Antwerpenaren zich geen overdreven zorgen over het misbruik dat de Franse hertog van deze soldaten zou kunnen maken.
De onderhandelingen die in september in Plessis-les-Tours tussen de vertegenwoordigers van de Staten en die van Anjou werden gevoerd, verliepen vlot. In zeer korte tijd werd volledige overeenkomst bereikt over de definitieve tekst van het verdrag. Slechts één, zij het de belangrijkste bepaling van de door de Staten-Generaal opgestelde tekst, moest radicaal gewijzigd worden. Dit betrof de steun die Anjou van zijn broer zou ontvangen. In het verdrag dat in augustus door de Staten-Generaal was goedgekeurd, werd van Anjou nog meer gevraagd dan in het verdrag dat Oranje in januari had laten opstellen. Terwijl in de eerste versie van het ontwerpverdrag bepaald was dat de Franse koning aan Spanje de oorlog zou verklarden óf zijn broer van alle middelen diende te voorzien om de oorlog te voeren, werd nu verwacht dat de koning zowel het ene als het andere zou doen. Door de raadsheren van Anjou werd opgemerkt dat de hertog zich onmogelijk tot iets kon verplichten dat door de koning te zijnen behoeve zou worden gedaan en dat al wat van hun meester verwacht kon worden, was dat hij zorgdroeg voor een verklaring van Hendrik iii waarin deze beloofde hem alle mogelijke bijstand te verlenen. De afgezanten van de Staten-Generaal bleef weinig anders over dan genoegen te nemen met deze zeer afgezwakte versie van wat hun lastgevers hadden wensen te verkrijgen.Ga naar eind38 Ook een meerderheid van de Staten-Generaal besloot het in Frankrijk gesloten verdrag te ratificeren. Zes gewesten keurden het goed en vier onthielden zich van stemming. Deze meerderheid was echter kunstmatig want tot de voorstemmers behoorden Holland en Zeeland, die niet onder het gezag | |
[pagina 214]
| |
van de nieuwe landsheer zouden vallen. Wél werd bepaald dat het verdrag pas van kracht zou worden nadat Anjou een verklaring van Hendrik iii had overgelegd waarin deze zijn broer verzekerde hem de door de Staten-Generaal vereist geachte hulp te verstrekken.Ga naar eind39 De koninklijke verklaring liet lang op zich wachten. Deze werd pas op 26 december gegeven en ging veel minder ver dan de Staten-Generaal hadden gewenst. Anjou zou pas enige koninklijke steun verkrijgen nadat hij als landsheer was ingehuldigd en van enige oorlogsverklaring aan de koning van Spanje werd niet gerept. Bovendien zou Hendrik iii, als men de hugenotenleider Hendrik van Navarra mag geloven, zijn broer hebben laten zweren zich nooit op de koninklijke verklaring te zullen beroepen; Oranje zou met dit laatste bekend geweest zijn, maar erop aangedrongen hebben dat dit diep geheim werd gehouden.Ga naar eind40 Op 23 januari 1581 werd te Bordeaux de laatste hand aan het verdrag met Anjou gelegd. Niettegenstaande de afgezanten van de Staten-Generaal de door Hendrik iii afgelegde verklaring zeer onbevredigend achtten, legden zijn namens hun opdrachtgevers een eed van trouw aan de nieuwe landsheer af, terwijl Anjou zwoer het met de Staten-Generaal gesloten verdrag te zullen nakomen.Ga naar eind41 Op dezelfde dag ondertekende hij ook twee niet voor enige publiciteit bestemde verklaringen: aan Oranje zegde hij toe geen enkel bezwaar te hebben tegen diens verheffing tot de erfelijke waardigheid van landsheer van Holland, Zeeland en Utrecht, en aan de Antwerpenaren dat hij hun stad niet zonder hun toestemming met een garnizoen zou belasten.Ga naar eind42
In de Nederlanden werd nu alom verwacht dat Anjou zijn nieuwe onderdanen spoedig met een aanzienlijke legermacht te hulp zou komen. Al op 13 december 1580 had Oranje de Staten-Generaal meegedeeld dat binnenkort ‘alle goede secours en bijstand’ van de Franse hertog zou worden ontvangen en enkele dagen later kreeg hij van Anjou te horen dat deze van plan was eind januari samen met de koning van Navarra en diens troepen zijn opmars naar het Noorden te beginnen.Ga naar eind43 De nieuwe landsheer zou echter veel langer op zich laten wachten. | |
Redenen voor Oranjes onfortuinlijke Franse politiekOranjes Fransgezinde politiek zou hem duur komen te staan. Hierdoor verloor hij veel aan populariteit en gezag, vooral toen bleek dat het in januari 1581 met Anjou gesloten verdrag meer na- dan voordelen opleverde. Het was pas meer dan een jaar later, in begin februari 1582, dat de Franse hertog, zonder de toegezegde troepenmacht met zich mee te brengen, uiteindelijk in de Nederlanden verscheen. Zijn bewind zou van korte duur zijn. Het kwam al ten einde in januari 1583, toen | |
[pagina 215]
| |
hij een mislukte greep naar de macht deed, waardoor aan de zaak die Oranje zo ter harte ging enorme schade werd berokkend. Anjous verraderlijke optreden droeg, zoals later nog uitvoeriger ter sprake zal komen, er veel toe bij dat een groot deel van de zuidelijke Nederlanden weer in Spaanse handen viel, en het is begrijpelijk dat vooral Belgische historici zich zeer kritisch over Oranjes zo onfortuinlijke Franse koers hebben uitgelaten.Ga naar eind44 De meeste Nederlandse geschiedschrijvers zijn daarentegen van oordeel geweest dat deze politiek van de prins volledig te rechtvaardigen was,Ga naar eind45 zonder echter een bevredigend antwoord gegeven te hebben op de vraag waarom hij gedurende de laatste vijf jaren van zijn leven zich zulke enorme inspanningen getroostte om de Nederlanden onder Franse heerschappij te stellen.
In het bepalen van zijn regeringsbeleid werd Oranje meestal, zoals bijvoorbeeld in zijn godsdienstpolitiek en zijn besluit de Statenvergaderingen meer macht te verlenen, sterk beïnvloed door de druk die op hem werd uitgeoefend door groepen van de bevolking wier steun hij dringend behoefde. Hiervan was echter in zijn Franse koers geen sprake, want hiertegen was het grootste deel van de bevolking om de een of andere reden sterk gekant. Zelfs Oranjes belangrijkste raadsheren, Marnix, Villiers, Duplessis-Mornay en Languet waren hiervoor aanvankelijk niet te vinden. Alom werd Anjou niet ten onrechte als een uiterst zelfzuchtige, gewetenloze en lichtzinnige persoonlijkheid beschouwd. Motleys karakterisering van hem als ‘the most despicable personage who had ever entered the Netherlands’ is niet ver bezijden de waarheid.Ga naar eind46 Eén gave kan hem weliswaar niet ontzegd worden. Evenals de prins had hij zeer innemende manieren. Maar terwijl Oranje dit talent in dienst stelde van de grote taak die hij op zich had genomen, was Anjou er vooral op uit zijn medemensen ervan te overtuigen dat hij deugden bezat waarvan hij totaal was verstoken. Op deze wijze wist hij bijvoorbeeld Marnix in te palmen toen deze in september 1580 als hoofd van een delegatie van de Staten-Generaal een anderhalf uur durend gesprek met hem voerde. Hierna kon Marnix de hertog niet hoog genoeg prijzen; Anjou was uitzonderlijk goedertieren en oprecht en diens wijsheid en ijver om de Nederlanders uit de Spaanse tirannie te verlossen konden niet worden betwijfeld. ‘Als we deze kans om zich van zijn hulp te verzekeren voorbij laten gaan,’ zo verzekerde Marnix in deze tijd aan een van zijn vrienden, ‘zullen wij en het nageslacht nog duizend jaren hete tranen plengen.’Ga naar eind47 Zulke opvattingen werden echter door weinige andere Nederlanders gehuldigd. De meeste van Marnix' geloofsgenoten achtten het uiterst ongewenst aan een katholiek de hoogste positie in de regering toe te vertrouwen. Dit zou ertoe leiden dat in een tijd dat het in bijna alle Europese staten als vanzelfsprekend werd aangenomen dat alleen de door de landsheer beleden godsdienst mocht worden uitgeoefend (cuius regio, eius religio), in de opstandige Nederlanden juist | |
[pagina 216]
| |
de tegenovergestelde regel zou gelden. Het viel te voorzien dat deze in dit tijdperk zo abnormale toestand grote problemen met zich zou meebrengen.
Ook de meeste leden van de Statenvergaderingen hadden, zoals reeds is vermeld, de grootste bezwaren tegen de verkiezing van Anjou. Zij waren er niet ten onrechte voor bevreesd dat de nieuwe landsheer geen genoegen zou nemen met de geringe macht die men van plan was hem toe te kennen, en dat zijn heerschappij in een tirannie zou ontaarden die nog ondraaglijker zou zijn dan de Spaanse. Verder waren vele kooplieden in Antwerpen en andere steden ervoor beducht dat indien men van landsheer veranderde, Filips ii hun zo lucratieve handel op Spanje zou verbieden, terwijl in 1579 de meeste leden van de adel die in de voorafgaande jaren de zijde van Oranje hadden gekozen, tot de conclusie waren gekomen dat een verzoening met de koning verre te verkiezen was boven het opdragen van de landsheerlijke macht aan een Franse vorstenzoon.
Een aantal hem vijandig gezinde tegenstanders en katholieke historici hebben beweerd dat het vooral Oranjes mateloze heerszucht was die hem ertoe bewoog de Nederlanden onder Franse heerschappij te stellen.Ga naar eind48 Het tegendeel was eerder het geval. Als hij dit gewild had, zou hij gemakkelijk zichzelf tot landsheer hebben kunnen laten verkiezen. Niet alleen Holland en Zeeland maar ook Brabant, Gelderland en Vlaanderen gaven hem herhaaldelijk te kennen dat zij liever aan hem dan aan Anjou het opperste gezag wilden opdragen.Ga naar eind49 Elk aanbod van dien aard wees hij echter van de hand, omdat hij van oordeel was dat deze hoge positie diende te worden verleend aan een buitenlandse vorst die in staat zou zijn de zo strikt noodzakelijk geachte steun te verstrekken. Wat de prins hoopte te verkrijgen, was echter niet zozeer de hulp van Anjou als die van de Franse koning. Hij besefte heel goed dat de Franse hertog over onvoldoende troepen en geldmiddelen beschikte om een aanzienlijke bijdrage aan de strijd tegen Spanje te leveren en maakte zich weinig illusies over diens persoonlijkheid. In tegenstelling tot Marnix heeft hij hem nooit als een toonbeeld van deugd en wijsheid verheerlijkt. In de verschillende op last van Oranje opgestelde nota's waarin sterk op de verkiezing van Anjou wordt aangedrongen, wordt niet ontkend dat deze vooral door eerzucht werd gedreven en niet zou schromen de zijde van de koning van Spanje te kiezen als men de door hem aangeboden hulp afwees.Ga naar eind50
De hoofdreden waarom Oranje zich zo volledig voor de verkiezing van Anjou tot landsheer inzette, was, zoals zijn vertrouwelingen herhaaldelijk verklaarden, dat dit de koningen van Spanje en Frankrijk tegen elkaar zou opzetten zodat er, zoals in de afgelopen honderd jaar zo dikwijls was gebeurd, wederom een oorlog tussen de twee verreweg machtigste Europese mogendheden zou uitbreken.Ga naar eind51 Hierdoor | |
[pagina 217]
| |
zouden de Spanjaarden zich gedwongen zien het grootste deel van hun strijdkrachten tegen Frankrijk in te zetten en de opstandelingen zich met veel meer succes tegen hun vijand kunnen verdedigen. Reeds in de beginjaren van de Opstand had de prins dit doel nagestreefd, zonder echter hiermee veel succes te boeken. Met name was dit het geval geweest in 1572, toen alle hoop die hij op Franse hulp had gesteld, door de Parijse bloedbruiloft de bodem was ingeslagen. Deze hoop had Oranje echter nooit opgegeven en gedurende de laatste vijf jaren van zijn leven was de kans dat Spanje in een oorlog met Frankrijk gewikkeld zou worden, veel groter geworden. De Franse koning, Hendrik iii, was weliswaar zeer vredesgezind, maar hij was een zwakke persoonlijkheid, die dikwijls de leiding van de regering aan zijn moeder overliet, die meer anti-Spaans gezind was. Wat Catharina de Medici de Spaanse koning in het bijzonder zeer kwalijk nam, was diens annexatie van Portugal, bewerende dat zij meer rechten op dit koninkrijk had dan Filips ii.
Het was vooral door haar toedoen dat in 1581 een grote Franse vlootmacht werd uitgerust die naar de Azoren werd gezonden om te verhinderen dat deze aan de Portugese kroon toebehorende eilandengroep in Spaanse handen viel.Ga naar eind52 De hierop volgende zeeslagen, waarin Franse strijdkrachten het onderspit delfden, leidden uiteraard tot een zeer gespannen verhouding tussen de twee landen, en Granvelle en een aantal andere raadsheren van de koning waren nu van oordeel dat Filips 11 de oorlog aan Hendrik iii diende te verklaren.Ga naar eind53 Wat hen in deze mening versterkte was het door Anjou met de Staten-Generaal gesloten verdrag, waarvoor volgens hen niet alleen Catharina de Medici maar ook Hendrik iii grotendeels verantwoordelijk was.
In deze tijd vond nog een andere belangrijke ontwikkeling plaats die het niet onwaarschijnlijk maakte dat de Franse koning ertoe bewogen kon worden zijn broer alle mogelijke bijstand te verlenen in diens Nederlandse plannen: terwijl koningin Elizabeth gedurende de eerste negentien jaar van haar regering veel meer bevreesd was geweest voor een Franse dan een Spaanse overheersing van de Lage Landen, was vanaf 1579 het omgekeerde het geval. Nadat het haar bekend was geworden dat Don Juan voornemens was haar koninkrijk aan te vallen zodra de Nederlandse opstand was bedwongen, begon zij Oranjes waarschuwingen dat Filips ii van plan was haar van de troon te stoten meer serieus te nemen en Anjous ambitieuze plannen eerder te bevorderen dan tegen te werken. In de volgende vijf jaar werden Engels-Franse betrekkingen veel vriendschappelijker en die tussen Engeland en Spanje meer gespannen. De Spaanse regering nam aanstoot aan de financiële hulp die Elizabeth aan de Nederlandse opstandelingen verleende en aan de raids die Francis Drake en andere Engelse zeeschuimers op Spaanse schepen | |
[pagina 218]
| |
en koloniale bezittingen ondernamen, terwijl de Engelse regering zeer verstoord was over de Spaanse annexatie van Portugal.Ga naar eind54 Het scheen nu heel goed mogelijk dat, zoals Oranje steeds gehoopt had, tussen Elizabeth en Hendrik iii een verdrag werd gesloten waarin zij zich verbonden dat indien een van hen door Spaanse strijdkrachten werd aangevallen, deze van de andere steun zou ontvangen. Dit Engels-Franse verbond zou worden bezegeld door een huwelijk tussen Elizabeth en Anjou, waarvan in 1579 ernstiger sprake was dan ooit tevoren. De koningin was om zuiver persoonlijke redenen zeer voor deze echtverbintenis geporteerd. Niettegenstaande Anjou om zijn lichtzinnigheid berucht stond en het tegendeel van een lichamelijke schoonheid was - Elizabeth noemde hem haar kikvors - voelde zij zich zeer gevleid door het huwelijksaanzoek van de twintig jaar jongere vorstenzoon, die haar in de meest hoogdravende termen zijn diepe genegenheid en bewondering betuigde. Hoe ernst het haar was met haar voornemen met hem in het huwelijk te treden, blijkt wel uit haar genadeloze reactie op een pamflet van 1579 waarin door een voorstaande Londense advocaat, John Stubbs, werd betoogd dat een echtverbintenis van de koningin met een Franse katholieke prins om politieke en godsdienstige redenen uiterst ongewenst was: de ongelukkige schrijver en diens uitgever werden beiden tot het afhakken van hun rechterhand met een slagersmes veroordeeld. Maar toen het Elizabeth aan het einde van het jaar duidelijk werd dat Stubbs' kritiek door de meeste van haar eigen raadsheren gedeeld werd, kwam zij tot de conclusie dat het zeer ongeraden zou zijn haar huwelijksplannen door te zetten.Ga naar eind55 Twee jaar later scheen de koningin echter toch vastbesloten te zijn met Anjou in de echt te treden. Tijdens diens bezoek aan Engeland overhandigde zij hem een ring als teken van haar voornemen met hem een huwelijk aan te gaan. Deze onverwachte ontwikkeling werd door Oranje en zijn aanhangers zeer toegejuicht, want nu kon worden aangenomen dat spoedig een tegen Spanje gericht verbond tussen Engeland en Frankrijk zou worden gesloten. Op last van de prins werden alom in het land de klokken geluid en vreugdevuren ontstoken.Ga naar eind56 Tot zijn teleurstelling bleek echter na enkele dagen dat het de koningin niet ernst was geweest met haar huwelijksaankondiging.
Toen bleek dat in Engeland onoverkomelijke bezwaren tegen een huwelijk van de koningin en Anjou werden gemaakt, was ook het sluiten van een tegen Spanje gericht verdrag tussen Hendrik iii en Elizabeth voorgoed van de baan. Want de Franse regering was van oordeel dat slechts deze echtverbintenis kon garanderen, dat Frankrijk - ingeval het in een oorlog met Spanje werd gewikkeld - op de in zo'n verdrag overeengekomen Engelse hulp kon rekenen. Wél bleef Elizabeth Anjou en diens eerzuchtige Nederlandse plannen zeer gunstig gezind. In 1582 deed zij hem zelfs aanzienlijke bedragen toekomen ter financiering van zijn Nederlandse hofhouding en zijn oorlogvoering tegen Parma's strijdkrachten en wekte zij | |
[pagina 219]
| |
Hendrik iii op zijn broer niet minder royaal te behandelen.Ga naar eind57 Ook maande zij in deze tijd Oranje herhaaldelijk aan erop toe te zien dat de Nederlanders hun nieuwe landsheer met meer respect bejegenden en van de benodigde geldmiddelen voorzagen. Ter verdediging van zijn Franse koers verklaarde Oranje herhaaldelijk dat hij geen betere politiek meende te kunnen voeren dan die waarvoor de vijand vooral bevreesd was.Ga naar eind58 En het kan niet ontkend worden dat vooraanstaande figuren in de Spaanse regering er dikwijls doodsbenauwd voor waren dat Franse regeringstroepen de opstandelingen te hulp zouden komen. In de zomer van 1572 maakte Alva zich bijvoorbeeld de grootste zorgen over de Franse bijstand die Lodewijk van Nassau in diens inval in de zuidelijke Nederlanden ontving en om hieraan het hoofd te bieden werden alle Spaanse troepen uit Holland teruggetrokken. Ook zijn opvolgers als landvoogd der Nederlanden, Requesens, Don Juan en Parma, waren soms uiterst bezorgd dat Oranje de Fransen in het land zou roepen, en een van de redenen waarom de Spaanse koning in de jaren 1576-1579 een meer verzoenende politiek voerde, was dat hij zodoende wilde voorkomen dat de Staten-Generaal zich onder Franse heerschappij stelden. Toen het opstandige bewind in 1580 Anjou tot landsheer verkoos, begon Filips ii grote druk op Hendrik iii uit te oefenen om te verhinderen dat deze zijn broer enige steun verleende, dreigende dat hij anders hem de oorlog zou verklaren.Ga naar eind59 Deze Spaanse pressie was ongetwijfeld de belangrijkste reden waarom de Franse koning al het mogelijke deed om te beletten dat Anjou zich naar de Nederlanden begaf om zich daar als landsheer te laten inhuldigen. Al is het waar dat Spanje er zeer voor beducht was dat de Franse regering de zijde van de Nederlandse opstandelingen zou kiezen, Hendrik iii was er nog meer voor beducht dat ingeval hij hiertoe overging, zijn door godsdienstoorlogen verzwakte koninkrijk in een oorlog met het zoveel machtigere Spanje zou worden gewikkeld.
Aan de vele personen in het binnen- en buitenland die Oranje sterk afrieden zich met de onbetrouwbaar geachte hertog van Anjou in te laten, gaf hij steeds ten antwoord dat op geen enkele andere wijze voorkomen kon worden dat het gehele land weer onder Spaanse heerschappij zou vallen.Ga naar eind60 Gedurende de laatste vijf jaren van zijn leven had de prins inderdaad gegronde redenen om de toekomst donker in te zien. Zoals reeds vermeld, was de Spaanse koning machtiger dan ooit en scheen deze in staat te zijn definitief met de opstandelingen af te rekenen. Bovendien liepen al Oranjes pogingen om het gezag van de centrale regering te versterken op een mislukking uit en tierde het provinciale zelfstandigheidsstreven weliger dan ooit. Hierbij kwam nog dat de oorlogsmoeheid onder de bevolking alarmerende vormen begon aan te nemen. Niemand zou het in deze tijd voor mogelijk gehouden hebben dat althans de noordelijke Nederlanden bereid zou- | |
[pagina 220]
| |
den zijn de strijd tegen Spanje nog tot in het midden van de volgende eeuw voort te zetten. Ook de prins, verbitterd over de ongenadige kritiek die door vele van zijn voormalige vogelingen op hem werd uitgeoefend, was, als men zijn raadsheer Mornay mag geloven, met oorlogsmoeheid geslagen.Ga naar eind61 Onder omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat hij tot de conclusie kwam dat alleen Franse hulp redding uit de nood kon brengen. Men kan dit een politiek der wanhoop noemen.Ga naar eind62 Maar zijn hoop dat ten gevolge van Anjous verkiezing tot landsheer zijn broer op den duur zich gedwongen zou zien aan de strijd tegen de Spaanse overheersing van de Lage Landen deel te nemen, was niet geheel ongegrond. In het najaar van 1582 werd inderdaad een geduchte koninklijke krijgsmacht onder bevel van een der bekwaamste Franse legeraanvoerders naar de Nederlanden gezonden en indien Anjou in die tijd minder naar zijn lichtzinnige hovelingen en meer naar Oranje had geluisterd, zou hij wellicht in staat zijn geweest het zich in een zeer penibele toestand verkerende leger van Parma geheel uit het land te verdrijven. Met andere woorden de opvatting dat Oranjes Franse politiek gedoemd was op een grote mislukking uit te lopen, kan wijsheid achteraf genoemd worden.
Wél kan gezegd worden dat de prins in dit geval een riskante politiek voerde. Hiervan was hij zich terdege bewust. In zijn vertrouwelijke brieven aan zijn vrienden en verwanten vermeldde hij slechts noodgedwongen hiertoe over te gaan, en na Anjous mislukte greep naar de macht verklaarde hij zelfs dat hij wellicht meer dan iemand anders de gevaren van de verkiezing van de Franse hertog had beseft. Men kan zijn Franse politiek een waagstuk noemen dat slecht afliep. In 1580 herinnerde hij Jan van Nassau, die evenals andere Duitse vorsten Oranjes Franse koers ten scherpste laakte, eraan dat in de tijd dat Leiden werd belegd, velen zich sterk tegen de door hem bepleite onderwaterzetting van het platteland van Zuidholland hadden verzet omdat zij meenden dat hierdoor onherstelbare schade aan het geïnundeerde land zou worden berokkend en het water nooit hoog genoeg zou stijgen om het Spaanse leger enige overlast aan te doen; ook nu, zo liet hij zijn broer weten dat het land weer onder Spaanse tirannie zou vallen.Ga naar eind63 Oranje was als regel een zeer behoedzaam politicus maar hij had ook iets van een waaghals. Al moge het waar zijn dat wie niet waagt nooit wint, het is zeker een feit dat wie waagt hiervoor soms, zoals de prins in zijn hardnekkig wedden op het Franse paard tot zijn schande zou ondervinden, een hoge prijs moet betalen. | |
[pagina 221]
| |
Anjous kortstondige bewindIn de ontvangst die de hertog van Anjou bij zijn aankomst in de Nederlanden ten deel viel, speelde Oranje een belangrijke rol. Hij was de eerste die de nieuwe landsheer met een knieval zijn eerbied betuigde nadat deze op 10 februari 1582 te Vlissingen aan wal was gestapt. Oranje stond eveneens op de voorgrond toen Anjou negen dagen later te Antwerpen als hertog van Brabant werd ingehuldigd. Nadat de Franse vorstenzoon de vereiste eden had afgelegd, legde de prins hem de karmozijnrode hertogsmantel op de schouders, deze dichtknopende met het uitspreken van de woorden: ‘Mijn heer, deze mantel dient goed vastgemaakt te worden zodat niemand deze Uwe Hoogheid kan ontrukken.’ Hierop reed Anjou met Oranje aan zijn linkerzijde door de rijk versierde straten naar de St.-Michielsabdij, die tot residentie van de nieuwe landsheer was bestemd. Onderweg waren erebogen en processiewagens opgesteld met allegorische, bijbelse en mythologische figuren die duidden op de Anjou toebedachte rollen van bestrijder van tirannie en hersteller van 's lands welvaart. Op aandrang van Oranje had het stadsbestuur zich kosten noch moeite aan Anjous ‘blijde inkomst’ gespaard. De totale uitgaven bedroegen niet minder dan 53.000 gulden, een geldsom die wellicht beter voor militaire doeleinden had kunnen worden gebruikt.Ga naar eind64
De luisterrijke ontvangst van Anjou betekende geenszins dat hij de volksgunst genoot. Dit bleek reeds enkele dagen na zijn intocht in Antwerpen toen de nieuwe landsheer erop stond dat de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst weer toegelaten zou worden. Hij kon beweren in deze kwestie het recht aan zijn zijde te hebben, want in het door hem in januari 1581 met de Staten-Generaal gesloten verdrag was bepaald dat hij de godsdienstvrede, die op dat tijdstip nog in de meeste Brabantse en Vlaamse steden van kracht was, zou respecteren. In de loop van 1581 was echter in Antwerpen en de meeste andere steden in de opstandige Nederlanden de uitoefening van de katholieke godsdienst geschorst. Het is begrijpelijk dat Anjou er nu op aandrong dat deze schorsing ongedaan werd gemaakt. Hij kon uiteraard moeilijk genoegen nemen met een situatie waarin de door hem beleden godsdienst door geen enkele van zijn onderdanen in het openbaar mocht worden beleden. Oranje stond in deze kwestie geheel aan Anjous zijde. Niet alleen was hij in godsdienstige kwesties van nature altijd tot grote verdraagzaamheid geneigd, hij hoopte ook dat een wederinvoering van de godsdienstvrede vele vooraanstaande katholieken ertoe zou bewegen weer de partij van de opstand te kiezen. Maar de calvinisten, die in begin 1582 in bijna alle Brabantse en Vlaamse steden de macht in handen hadden, achtten het toelaten van de katholieke afgodendienst onaanvaardbaar. Toen op de eerste zondag na Anjous intocht de mis in de St.-Michiels- | |
[pagina 222]
| |
abdij werd gelezen, schoolden vele aanhangers van de nieuwe religie voor het gebouw samen om Antwerpse burgers te verhinderen de dienst bij te wonen. Oranje had zich ter plaatse begeven om ongeregeldheden te voorkomen maar kon niet beletten dat de dienst in de abdij werd verstoord en een aantal katholieke burgers in hechtenis werd genomen. Voorlopig kon de katholieke eredienst alleen maar in Anjous privé-vertrekken plaatsvinden.
In opdracht van de prins liet Marnix echter aan het stadsbestuur weten dat indien men Antwerpse katholieken de uitoefening van hun godsdienst in de St.-Michielsabdij bleef verbieden, niet alleen Anjou maar ook Oranje het land zou verlaten. Nadat de prins zich in deze kwestie van de steun van de Staten-Generaal had verzekerd, ging de Antwerpse magistraat er op 15 maart toe over de katholieke dienst in de St. Michielsabdij voor Antwerpenaren open te stellen, maar alleen indien deze Filips ii hadden afgezworen en een eed van trouw aan Anjou hadden afgelegd, terwijl zij bovendien al ministens drie jaar in de stad woonachtig moesten zijn. Met dit succes van zeer beperkte aard moesten Anjou en Oranje genoegen nemen. Alle pogingen om in andere Zuidnederlandse steden zoals Brussel en Brugge, waar de katholieken een nog groter gedeelte van de bevolking uitmaakten, een soortgelijke regeling in te voeren, leverden niets op.Ga naar eind65 Dat een groot deel van de Antwerpse bevolking de nieuwe landsheer zeer ongunstig gezind was, bleek nog duidelijker na de aanslag op Oranjes leven op 18 maart. Velen hielden Anjou hiervoor verantwoordelijk en een grote menigte maakte zich onmiddellijk op om de St.-Michielsabdij te bestormen. Dit kon echter nog net op tijd worden voorkomen doordat enkele vertrouwelingen van Oranje tot hun grote opluchting hadden weten vast te stellen dat de persoon die getracht had de prins van het leven te beroven geen Fransman was maar een Spanjaard. Deze moordaanslag was de eerste poging Oranje uit de weg te ruimen sinds Filips een hoge prijs op zijn hoofd had gezet. Het was alleen de grote in het vooruitzicht gestelde geldelijke beloning die Ańastro, een Spaans koopman te Antwerpen, die op rand van bankroet stond, ertoe bracht de vermoording van de prins te beramen. Daar hij niet van zins was de rol van martelaar te spelen, besloot hij zijn bediende Jean Jaureguy het vuile werk te laten opknappen, nadat hij zichzelf tijdig uit de voeten had gemaakt. Jaureguy was naïef genoeg om te geloven dat zijn leven bij een aanslag op Oranje geen gevaar zou lopen. Maar nadat hij zijn schot op de prins had gelost, werd hij onmiddellijk door Oranjes lijfwacht afgemaakt. De afgevuurde kogel had Oranje onder het rechteroor getroffen en was via zijn gehemelte door zijn linkerwang gegaan. In de mening dodelijk getroffen te zijn, had hij uitgeroepen: ‘Och wat een trouwe dienaar verliest Zijne Hoogheid nu.’ Gelukkig bleek spoedig dat geen enkel vitaal orgaan was geraakt. | |
[pagina 223]
| |
Zowel Ańastro's boekhouder, die in het moordplan was ingewijd, als de priester bij wie Jaureguy te biecht was gegaan, werden spoedig gearresteerd. Beiden werden ter dood veroordeeld, maar hun executie had zonder de in deze tijd gewone folteringen plaats; hierbij werd afgezien op verzoek van Oranje, die ook bij deze gelegenheid zijn afkeer van nodeloze wreedheid niet verloochende.Ga naar eind66
Gedurende de eerste dertien dagen na de aanslag was men niet ernstig voor het leven van de prins bevreesd. In deze tijd begon hij zich weer met staatszaken te bemoeien en stoorde hij zich niet aan zijn dokters voorschrift zo weinig mogelijk te spreken. Maar op de avond van 31 maart, kort na een bezoek van Anjou, met wie hij uitvoerig van gedachten had gewisseld, brak een van zijn gezichtsaderen open en volgde een grote bloeduitstorting. Met allerlei primitieve middelen trachtten Oranjes geneesheren het bloeden te stelpen. Onder andere hield iemand om de beurt zijn duim op de wond. Maar niets scheen te helpen. Oranje zelf was er vast van overtuigd dat zijn einde nabij was. Hij zond Marnix naar de Staten-Generaal om hen te verzoeken Zijne Hoogheid eensgezind te willen blijven dienen voor het geval, zoals nu heel waarschijnlijk leek, het God zou behagen hem tot Zich te nemen.Ga naar eind67 Aan zijn vrouw en kinderen, die zich om zijn bedstede hadden geschaard, liet hij weten: ‘Het is nu met mij gedaan.’ ‘U kunt zich voorstellen,’ zo berichtte zijn oudste dochter Maria aan haar oom Jan, ‘hoe het ons te moede was hem in zo grote pijn te zien en hem niet te kunnen helpen; deze dag zal ik nooit kunnen vergeten.’Ga naar eind68 De laatste hoop werd opgegeven toen de prins in de nacht van 5 op 6 april een bijzonder grote hoeveelheid bloed verloor. Toen dit bericht in Holland bekend werd, werden alle steden van dit gewest verzocht zo spoedig mogelijk gevolmachtigden naar Den Haag te sturen zodat daar beslist kon worden hoe in deze noodtoestand kon worden voorzien. Een dag later bleek echter het grootste gevaar geweken te zijn. Deze plotselinge verbetering in Oranjes toestand kon ook door zijn geneesheren alleen maar aan Gods genade worden toegeschreven: een vaste bloedkorst had zich over de wond gevormd, wellicht, zoals tijdgenoten van mening waren, omdat een stukje verband per ongeluk in een van Oranjes aderen was blijven steken. Nog tien dagen daarna bleef steeds iemand zijn duim op de wond houden, maar reeds op 15 april kon Charlotte de Bourbon aan Jan van Nassau meedelen dat aan het volledige herstel van haar echtgenoot niet meer getwijfeld werd. Het duurde weliswaar nog vele weken voordat de prins al zijn krachten had herwonnen. Volgens een van zijn doktoren had hij niet minder dan twaalf liter bloed verloren en Maria berichtte op 18 april dat haar vader er zeer beklagenswaardig uitzag: ‘niet veel meer dan vel over been’.Ga naar eind69 | |
[pagina 224]
| |
Ook nadat Oranje niet meer in levensgevaar verkeerde, bleven velen geloven dat hij niet meer tot de levenden behoorde. Om dit gerucht te logenstraffen, achtte hij het raadzaam zich zo spoedig mogelijk in het openbaar te vertonen. Op 2 mei voelde hij zich sterk genoeg om in bijzijn van een grote menigte de zondagsdienst in de kasteelkerk bij te wonen. Maar gedurende de volgende twee maanden bleven enkele vooraanstaande persoonlijkheden in het vijandelijke kamp zoals Granvelle en Parma, er nog vast van overtuigd dat Jaureguys schot dodelijk was geweest.Ga naar eind70
Terwijl Oranje nog herstellende was, trof hem een nieuwe slag. Op 5 mei 1582 overleed zijn hem zo toegewijde vrouw Charlotte de Bourbon. De grote spanning waarin zij in de weken volgende op de moordaanslag op haar echtgenoot had verkeerd, zal wel tot haar dood hebben bijgedragen. Een jaar voor haar overlijden was echter een zware druk van haar weggenomen: haar katholieke en lange tijd Spaansgezinde vader, de hertog van Montpensier, die zich vlak na haar vlucht uit het klooster Jouarre met haar had gebrouilleerd en haar echtverbintenis met Oranje als onwettig had aangemerkt, had zich met haar verzoend en haar echtverbintenis eerbaar en heilzaam voor zijn geslacht verklaard. Deze verzoening, die gedeeltelijk door toedoen van de hertog van Anjou tot stand was gekomen, werd niet alleen door Charlotte maar ook door Oranje toegejuicht. De prins achtte het van groot gewicht voortaan op de steun van zijn zo invloedrijke schoonvader te kunnen rekenen, daar hierdoor ook andere vooraanstaande Franse katholieken meer geneigd zouden zijn de zaak van de Nederlandse opstand te begunstigen. Ook na de dood van Charlotte bleef de prins op een goede verstandhouding met de hertog van Montpensier prijs stellen. In de zomer van 1582 besloot hij een van Charlotte's zes dochters aan de zorgen van zijn schoonvader toe te vertrouwen.Ga naar eind71 Dit hield uiteraard in dat deze dochter voortaan als katholiek zou worden grootgebracht. Net zoals zijn vader in 1544 was Oranje in 1582 bereid van een van zijn kinderen afstand te doen en in een andere godsdienst te laten opvoeden omdat dit hem vanuit politiek standpunt wenselijk voorkwam. Dit duidt er wel op dat al verkondigde de prins in de laatste jaren van zijn leven herhaaldelijk dat de strijd tegen de koning van Spanje vooral ter verdediging van belangen van ‘de ware religie’ werd gevoerd, hij persoonlijk het katholieke geloof geenszins verfoeilijk achtte.
Het feit dat Anjou nu als landsheer fungeerde, bracht geen wezenlijke veranderingen teweeg in het zeer gebrekkige regeringsstelsel van het land. Hem was door de Staten-Generaal heel weinig macht toebedeeld en hierbij legde hij zich voorlopig neer. Hij besefte dat Oranje hem zeer genegen was en liet duidelijk blijken dat hij diens steun onmisbaar achtte. Toen hij van Jaureguys moordaanslag op de hoogte werd gesteld, zou hij, als we een brief van een Engelse gezant William | |
[pagina 225]
| |
Herle mogen geloven, in snikken uitgebarsten zijn en een halfuur lang gejammerd hebben dat hij zijn steun en toeverlaat had verloren, een persoon die hij als zijn vader beschouwde en ieder ander in deugd en wijsheid overtrof.Ga naar eind72 Zeker is het dat hij gedurende de volgende twee weken Oranje elke dag op zijn ziekbed opzocht en diens belangen op verschillende wijzen zocht te behartigen. Hij drong er bijvoorbeeld bij de Staten van Brabant en Vlaanderen op aan Oranje enige vergoeding toe te kennen voor de grote uitgaven die deze bij het ondernemen van zijn veldtochten in 1568 en 1572 had moeten maken. Dientengevolge kwam de prins in 1582 en 1583 in het bezit van een aantal zeer waardevolle verbeurdverklaarde geestelijke en wereldlijke goederen, zoals het markiezaat van Bergen-op-Zoom, de abdij Afflighem en het graafschap Aalst.Ga naar eind73 Ook stelde Anjou in mei 1582 de Staten van Holland en Zeeland op de hoogte van zijn op 23 januari 1581 aan Oranje gedane belofte er geen bezwaar tegen te zullen maken dat de prins tot graaf van deze provincies werd verheven.Ga naar eind74
Gedurende de eerste vier maanden van zijn bewind liep Anjou bijna geheel aan de leiband van de prins. De door hem verkondigde opvattingen over de wijze waarop het land diende te worden geregeerd, kwamen grotendeels met die van Oranje overeen. De op 10 maart door hem aan de Staten-Generaal toegezonden nota betreffende de verschillende maatregelen die zo spoedig mogelijk moesten worden genomen om te voorkomen dat de vijand nog meer terrein won, was in feite door Oranje en de Raad van State opgesteld: paal en perk diende te worden gesteld aan het veldwinnend particularisme dat de regering tot machteloosheid doemde; de oorlogvoering diende geheel te worden overgelaten aan de centrale regeringsautoriteiten aan wie een veel groter deel van geheven belastingen moest worden afgedragen; verder werd het zeer wenselijk geacht dat de centrale regeringsraden, zoals de Geheime Raad, de Raad van Financiën en de Grote Raad van Mechelen weer de belangrijke rol werd toebedeeld die deze eens in 's lands bestuur hadden vervuld. Maar Anjou wist de Staten-Generaal er niet toe te bewegen hun goedkeuring aan de oprichting van een krachtiger, beter geordende centrale regering te hechten, niettegenstaande dat Oranje hen herhaaldelijk hiertoe aanspoorde. Zelfs in de samenstelling van een nieuwe Raad van State waren de Staten-Generaal de nieuwe landsheer weinig ter wille. Pas tegen het einde van 1582 werd hiertoe overgegaan, en toen werd in strijd met het door hen met hem gesloten verdrag hem geen enkele invloed op de benoeming van de leden van dit belangrijkste regeringscollege vergund. Volgens het verdrag van Bordeaux zou Anjou de 23 leden van dit college benoemen uit een door de Staten van de verschillende gewesten in te dienen voordracht van 69 personen. Maar doordat slechts 23 personen werden voorgedragen kon Anjou een van de weinige hem toegekende voorrechten niet uitoefenen.Ga naar eind75 | |
[pagina 226]
| |
De neiging van alle gewesten voornamelijk hun eigen belangen te behartigen werd sterker dan ooit. Vooral Holland maakte zich hieraan schuldig. Met name boekte Anjou, ondanks de door hem door Oranje verleende steun, geen noemenswaardig succes in zijn pogingen om de handel met de vijand te doen verbieden. Tegen een verbod Parma's legers met voedselvoorraden en oorlogsmateriaal te voorzien, waarop vooral door Vlaanderen, de meest door de vijand bedreigde provincie werd aangedrongen, maakten Hollandse kooplieden de grootste bezwaren. Door hun tegenwerking sorteerde een door Anjou uitgevaardigd plakkaat dat aan hun lucratieve handel paal en perk trachtte te stellen en dat ook in naam van Oranje in Holland werd afgekondigd, niet het gewenste effect.Ga naar eind76
Nog ernstiger was dat de Staten-Generaal ongenegen waren de nieuwe landvoogd van de geldmiddelen te voorzien die benodigd waren om het land tegen de vijand te verdedigen. Het werd Anjou al spoedig duidelijk dat de jaarlijkse toelage van 2.400.000 gulden die hem voor dit doel in het verdrag van Bordeaux was toegezegd, volstrekt ontoereikend was. Verreweg het grootste gedeelte van dit bedrag werd door de lokale autoriteiten besteed aan het betalen van de garnizoenssoldaten, zodat er bijna niets overschoot voor de financiering van een veldleger. Ook in deze kwestie stond de prins geheel achter Anjou. Hij wees er de Staten-Generaal op dat in de afgelopen jaren veel grotere bedragen voor de oorlogvoering beschikbaar waren gesteld en Anjous toelage tot vier miljoen gulden diende te worden verhoogd. Maar hiertoe waren de Staten-Generaal moeilijk te bewegen. Om hun tegenstand te breken verscheen Oranje of zijn woordvoerder Marnix herhaaldelijk in de Statenvergaderingen, erop wijzende dat Anjou naar Frankrijk zou terugkeren indien men hem niet de middelen verschafte die benodigd waren om de strijd tegen de vijand met enige kans op succes te voeren. Het was pas tegen het einde van 1582 dat de Staten er zich eindelijk toe verbonden de gevraagde sommen te laten opbrengen. Maar ondertussen hadden zij hem bijna niets uitgekeerd. Volgens Anjous opgave had hij in december 1582 nog slechts 32.500 gulden van de geheven belastingen ontvangen, terwijl zijn maandelijkse uitgaven niet minder dan 200.000 gulden bedroegen. Alleen al met het voeren van een volgens hem zeer bescheiden hofhouding was een jaarlijks bedrag van niet minder dan 600.000 gulden gemoeid.Ga naar eind77 Dit betekende dat hij tot op deze tijd een groot deel van zijn onkosten had trachten te bestrijden uit de gelden die koningin Elizabeth en Hendrik iii bereid waren geweest hem over te maken. Aangezien de Staten in gebreke bleven hun financiële verplichtingen jegens de nieuwe landsheer na te komen, is het niet verwonderlijk dat deze weinig of niets tegen de vijand kon uitrichten. Het slecht betaalde Staatse leger verkeerde in een erbarmelijke toestand. Geen enkele discipline kon meer worden gehandhaafd. Vele officieren jammerden over het ten hemel schreiend gedrag van hun troepen, | |
[pagina 227]
| |
die niet alleen de bevolking terroriseerden maar ook in onderlinge moorddadige veten waren gewikkeld.Ga naar eind78 Met de krijgsvaardigheid van de door Anjou in 1581 in Frankrijk gelichte troepen, die aan het einde van dit jaar in Vlaanderen waren binnengedrongen, was het nog treuriger gesteld. Weliswaar had ook Parma met ernstige financiële problemen te kampen en was zijn leger, zelfs na de terugkeer van de Spaanse keurtroepen in de zomer van 1582, nauwelijks sterker dan dat van zijn tegenstander. Maar Anjou was, in scherpe tegenstelling tot Parma, totaal van veldheersgaven gespeend en beschikte evenmin over bekwame officieren aan wie hij de legerleiding kon overlaten. Het gevolg was dat in deze tijd geen enkel belangrijk voordeel op de vijand werd behaald, terwijl Parma terrein wist te winnen. Reeds tijdens Anjous verblijf in Engeland was Doornik, dat de deur tot Vlaanderen opende, in Parma's handen gevallen, diens eerste belangrijke wapenfeit sinds de inname van Maastricht in juni 1579. In de loop van 1582 overmeesterden zijn troepen ook Oudenaarde en Steenwijk. Deze tegenslagen kwamen Oranjes reputatie niet ten goede. Niet ten onrechte werd hij ervan beschuldigd de valse verwachting te hebben gewekt dat de verkiezing van Anjou tot landsheer tot een spoedig en succesvol einde van de oorlog zou leiden. Terwijl de prins na Jaureguys aanslag op zijn leven tijdelijk weer de genegenheid van een groot deel van de bevolking had genoten, was hiervan aan het einde van 1582 niets meer te bespeuren.
Het ongunstige verloop van de oorlog werd door de bevolking nog meer aan Anjou dan aan Oranje geweten. Dit was een van de redenen waarom de nieuwe landvoogd in de loop van 1582 steeds meer in opspraak kwam. Wat hiertoe ook bijdroeg was het lichtzinnig gedrag van Anjous hovelingen. Dit waren voor het merendeel jonge Franse edellieden die een goed deel van de dag met dobbelen en drinken doorbrachten en wier opzichtige kledij en geparfumeerde haren de spotlust van de Antwerpse bevolking opwekten. Een bijzondere steen des aanstoots was hun voortdurend onderling getwist, dat veelal in gewelddaden ontaardde. Ook Oranje vond het een schande dat zij in het bijzijn van Anjou slaags raakten, en liet hun eens weten dat keizer Karel v zulk wangedrag nooit in zijn hof zou hebben getolereerd. Dit was wellicht de enige keer dat de prins openlijk kritiek op Anjou uitoefende en het was waarschijnlijk op aanraden van Oranje dat Anjou op 10 december 1582 in Antwerpen met trompetgeschal liet verkondigen dat voortaan duellen en andere gevechten tussen leden van zijn hofhouding ten strengste verboden zouden zijn.Ga naar eind79
De tegenslagen in de strijd tegen de vijand waren uiteraard voor een groot deel niet zozeer aan Oranje of Anjou te wijten als aan de Staten, die zich zo weinig aan de bevordering van de gemene zaak gelegen lieten liggen. Van hun kant konden | |
[pagina 228]
| |
de Staten er echter op wijzen dat het zo belangrijke artikel van het verdrag van Bordeaux waarin bepaald was dat de koning van Frankrijk zijn broer alle mogelijke bijstand zou verlenen, een dode letter was gebleven. In het voorjaar van 1582 verzekerde Anjou herhaaldelijk dat koninklijke troepen op komst waren, maar in de zomer waren deze nog steeds niet komen opdagen. Het is zeer wel mogelijk dat om meer pressie op Hendrik iii uit te oefenen, een ongunstig bekend staande Franse officier van Spaanse afkomst, Nicolas Salcedo, in augustus valselijk beschuldigd werd van het voornemen om niet alleen Anjou en Oranje van het leven te beroven, maar ook Hendrik iii van de troon te stoten. Dit plan zou zogenaamd in nauw overleg met de ultra-katholieke Franse familie de Guise beraamd zijn. Een overeenkomstige bekentenis werd door Salcedo op de pijnbank afgelegd. Deze beweerde echter later herhaaldelijk dat zijn bekentenis hem door de dienaren van Anjou en Oranje met medeweten van hun meesters was afgeperst. Alle stukken betreffende zijn ter dood veroordeling, die te Parijs plaatsvond, werden direct na de voltrekking van het vonnis vernietigd zodat we omtrent de redenen waarom hij terechtgesteld werd in het duister tasten. Er valt echter veel te zeggen voor de mening van de Belgische historicus Gachard dat het enige waaraan Salcedo zich schuldig had gemaakt, waren spionnagediensten die hij voor Parma verrichtte en dat hij door Anjou en Oranje van meer misdadige plannen werd beticht om de Franse koning ertoe te bewegen een meer anti-Spaanse politiek te voeren.Ga naar eind80
In het najaar van 1582 scheen Oranjes Fransgezinde politiek per slot van rekening toch het door hem gewenste resultaat op te leveren: een aanzienlijke Franse legermacht van ongeveer 10.000 man, waaronder zich de goed geoefende Zwitserse huursoldaten bevonden, werden naar de Nederlanden gezonden. Deze troepen stonden in naam onder het bevel van de prins dauphin, Charlotte de Bourbons broer, maar werden in feite geleid door de meest bekwame Franse veldheer, de maarschalk de Biron. Anjou had deze troepen niet zozeer te danken aan Hendrik iii, die zijn broers Nederlands avontuur nog steeds scherp afkeurde, als aan Catharina de Medici, die verontrust was geworden over de benarde positie waarin haar jongste zoon zich bevond.Ga naar eind81 In begin december bereikten Birons leger zonder enige tegenstand van Parma te hebben ontmoet de Vlaamse kust en voor het einde van het jaar was het grootste deel van deze strijdmacht in de omgeving van Antwerpen gelegerd.Ga naar eind82 Waarop Oranje steeds gehoopt had en wat in 1572 door de bloedbruiloft was verijdeld, scheen nu bewaarheid te zullen worden: een leger dat officieel in dienst van de Franse koning stond, zou aan de strijd tegen de Spaanse overheersing van de Nederlanden gaan deelnemen. Oranje en zijn volgelingen begonnen de toekomst nu met veel vertrouwen tegemoet te zien, terwijl Parma doodsbenauwd werd door de superieure Franse strijdkrachten uit het land te zullen worden gedreven.Ga naar eind83 | |
[pagina 229]
| |
Anjous besluit de hem toegezonden legermacht in de eerste instantie niet tegen het Spaanse leger, maar tegen zijn Nederlandse onderdanen in te zetten, is verre van bevreemdend. Een aantal van zijn raadsheren had hem er nog lang op gewezen dat hij alleen met gewapend geweld zijn macht in de Nederlanden kon vestigen. Een van hen, de heer des Pruneaux, had bijvoorbeeld reeds in 1578 betoogd dat hij een sterke legermacht met zich mee diende te nemen zodat hij niet aan het gezag van de Staten-Generaal zou zijn onderworpen maar hun de wet kon voorschrijven.Ga naar eind84 Toen de Staten in de loop van 1582 in gebreke bleven aan een aantal van hun verplichtingen jegens de nieuwe landsheer te voldoen, liet Anjou verluiden dat hij niet naar de Nederlanden was gekomen om bevolen te worden en niets meer dan ‘de abt van St.-Michiel bij de gratie van Oranje’ te zijn.Ga naar eind85 Na de aankomst van Birons leger aan het einde van het jaar meende hij over voldoende troepen te beschikken om een greep naar de macht te doen en zette hij aan enkele van zijn vertrouwelingen zijn plannen uiteen. De opzet was dat hijzelf de leiding van de overrompeling van Antwerpen op zich zou nemen, terwijl tegelijkertijd Brugge, Duinkerken, Oostende en een aantal kleinere Vlaamse en Brabantse steden door Franse legerkapiteins zouden worden overmeesterd. Hij rekende erop dat hierna de Staten-Generaal zich bereid zouden tonen zijn wensen in te willigen: hem zou absolute macht worden toegekend; verder zou een einde komen aan de uitzonderingspositie van Holland en Zeeland, in welke gewesten voortaan het opperste gezag niet door Oranje maar door hemzelf zou worden uitgeoefend; en ten slotte zouden katholieke ingezetenen hun godsdienst voortaan wederom openlijk mogen belijden. Hij meende dat hij, na zich van de macht te hebben verzekerd, zonder veel moeite met Parma's strijdkrachten zou kunnen afrekenen.Ga naar eind86
Men vraagt zich af of Oranje enigszins besefte wat Anjou in zijn schild voerde. Merkwaardigerwijs hebben de meeste van zijn biografen aan deze belangrijke kwestie nauwelijks enige aandacht besteed. Al zijn de gegevens over dit vraagstuk vrij schaars, veel wijst erop dat Oranje in dit geval ernstig in scherpzinnigheid tekortschoot. Weliswaar was hij niet, zoals door menigeen na Anjous aanslag werd beweerd, in diens plannen ingewijd. Eind 1582 vond Anjou het niet meer nodig Oranje om raad te vragen en in november en december van dit jaar, toen de prins bedlegerig was, nam de nieuwe landsheer niet de moeite hem op te zoeken. Wél wist de prins heel goed dat Anjou zeer ontstemd was over de houding van de Staten-Generaal, die in gebreke bleven hem van de voor de oorlogvoering benodigde geldmiddelen te voorzien en weigerden aan de door hem voorgestelde versterking van het gezag van de centrale regering hun goedkeuring te hechten. Maar in deze aangelegenheid stond Oranje geheel aan de zijde van Anjou. Het schrijven dat de Franse hertog op 13 januari 1583, vier dagen voordat hij zich met | |
[pagina 230]
| |
gewapend geweld van de macht trachtte meester te maken, aan de Staten-Generaal deed toekomen en waarin hij hun besluiteloosheid en particularisme scherp bekritiseerde, zou door de prins zelf kunnen zijn opgesteld; het was wellicht van de hand van Marnix, die in deze tijd als een van Anjous belangrijkste raadsheren fungeerde en nog steeds een zeer hoge dunk van hem had.Ga naar eind87 Wat Oranje in 1582 vreesde was niet dat Anjou een greep naar de macht zou doen maar dat de geringe medewerking die deze van de Staten ontving hem ertoe zou bewegen naar Frankrijk terug te keren. Het eerste kon of wilde de prins niet geloven. De waarschuwingen van zijn raadsheer Mornay dat Anjou snode plannen smeedde, nam hij niet serieus en toen Franse troepen op 17 januari 1583 Antwerpen binnenstormden, kon hij, zoals hij aan koningin Elizabeth berichtte, zijn ogen nauwelijks geloven.Ga naar eind88 Men kan zeggen dat hij in de aan de Franse furie voorafgaande maanden met blindheid was geslagen. Waarschijnlijk belette de nog steeds door Oranje gekoesterde hoop dat de op zijn aandrang tot landsheer verkozen hertog redding uit de nood zou brengen, hem onder ogen te zien dat er nu ernstig gevaar bestond dat Anjou de nood nog veel hoger zou doen stijgen.
Vooral na de aankomst van Birons strijdkrachten in december 1582 was de prins zeer optimistisch gestemd, er vast van overtuigd zijnde dat deze legermacht nu spoedig tegen Parma's troepen zou worden ingezet. Dat Anjou er op uit was een greep naar de macht te doen, schijnt Oranje pas te elfder ure voor moeilijk hebben gehouden. Op 16 januari 1583 ontvingen de Antwerpse burgemeesters van een door hen niet genoemde persoon - volgens de in deze tijd in Antwerpen vertoevende, doorgaans zeer goed ingelichte geschiedschrijver Everard van Reyd was het Oranjes raadsheer Villiers - de mededeling dat in de komende nacht Franse troepen zich van een van de stadspoorten zouden meester maken om vervolgens de stad te overrompelen.Ga naar eind89 Dit was volgens Oranje niet meer dan een loos gerucht maar hij stemde wel in met het besluit van het stadsbestuur om een uur vroeger dan gewoonlijk kettingen over de straten te spannen en de stad met lantaarns te verlichten. De volgende ochtend brachten de prins en de magistraat Anjou op de hoogte van de onder de bevolking heersende achterdocht en deelden ze hem mee dat de stadspoorten ook overdag gesloten zouden blijven. Anjou deed het voorkomen alsof hij diep verontwaardigd was dat men zijn troepen van een overval op de stad durfde te verdenken en eiste dat de personen die zulke valse geruchten verspreidden, ten strengste bestraft zouden worden. Verder gaf hij hoog op van zijn liefde voor de Nederlanden, in het bijzonder voor Brabant en Antwerpen. Deze verklaring schijnt Oranje niet geheel bevredigd te hebben, want hij verzocht Anjou af te zien van diens voornemen het buiten de stad gelegerde Franse leger de revue af te nemen, en toen Anjou besloot dit toch te doen en Oranje uitnodigde hem te vergezellen, verontschuldigde de prins zich om gezondsheids- | |
[pagina 231]
| |
redenen. Als we Everard van Reyd mogen geloven, zei hij ook ronduit tegen de hertog dat velen vermoedden dat hij de stad uitreed om met het gehele Franse leger hierin terug te keren, een opmerking die door Anjou met een lachje in de wind werd geslagen.Ga naar eind90 Hieruit valt wel op te maken dat de prins een zekere argwaan tegen Anjou had opgevat. Wellicht achtte hij nu een Franse overval aanstaande en was hij van oordeel dat tegenstand hiertegen onmogelijk of onwenselijk was en dat het enige wat hij kon doen was, Anjou zijn gang te laten gaan om daarna tussen hem en de Staten-Generaal te bemiddelen. Deze laatste rol werd inderdaad door de prins gespeeld nadat de Franse furie grotendeels op een mislukking was uitgelopen. Zodra Anjou uit een van de voor hem geopende poorten was gereden, trok een groot deel van zijn troepen de stad binnen onder het uitroepen van ‘ville gagnée, vive la messe, tue, tue’. Maar tot hun grote verbazing werd hun spoedig de weg versperd door te wapen gesnelde burgers en zagen zij zich gedwongen rechtsomkeert te maken. Op hun vlucht uit de stad vond een duizendtal Fransen, waaronder vele vooraanstaande edellieden, de dood en werd een nog groter aantal van hen gevangengenomen, terwijl niet meer dan honderd burgers het leven verloren. Aan het zo merkwaardig succesvol verweer van de Antwerpse bevolking had Oranje part noch deel. In het officiële rapport dat het Antwerpse stadsbestuur van de Franse furie opstelde, wordt aan de prins geen enkele rol in het verzet toebedeeld, terwijl de Franse verslagen van het gebeuren vermelden dat hij pas ten tonele verscheen op het moment dat de laatste Franse soldaten uit de stad vluchtten en hij toen beval het vuren van de op hen gerichte kanonnen te staken.Ga naar eind91
Niet alleen in Antwerpen, maar ook in Brugge en Oostende faalden de door Anjou beraamde aanslagen. Alleen een aantal minder belangrijke steden zoals Aalst, Vilvoorde en Duinkerken vielen op 17 januari in handen van zijn troepen. Dit betekende dat zijn coup op een groot debâcle was uitgelopen. Vooral het echec in Antwerpen kwam hem duur te staan. Omringd door Spaanse strijdkrachten en hem vijandig gezinde Staatse legereenheden, die hem de terugtocht naar Frankrijk afsneden, moest hij met een groot deel van zijn leger in het midden van de winter een goed heenkomen zoeken over het onder water gezette gebied ten zuiden van Antwerpen, waarbij vele van zijn soldaten verdronken of door de boerenbevolking werden afgemaakt.Ga naar eind92 |
|