Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand 1572-1584
(1994)–K.W. Swart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
IV Vogelvrijverklaring en Apologie (1580)Sinds 1572, zo niet eerder, waren er in opdracht van Filips of althans met diens instemming, talrijke aanslagen op Oranje beraamd. De koning had er echter op gestaan dat zijn betrokkenheid bij deze plannen strikt geheim werd gehouden. Toen Requesens eind 1573 gelast werd hernieuwde pogingen in het werk te stellen de prins van het leven te laten beroven, kreeg hij van de koninklijke secretaris te horen dat hoewel het uit de weg ruimen van Oranje een godgevallige daad zou zijn, het niet bekend mocht worden dat Zijne Majesteit hiervoor enige verantwoordelijkheid droeg.Ga naar eind1 Maar eind 1579, toen geen van de heimelijk door de koning goedgekeurde plannen om de prins te vermoorden was geslaagd en ook de poging om hem ertoe te bewegen zich in Duitsland terug te trekken was mislukt, maakte Filips er geen bezwaren meer tegen hem officieel vogelvrij te verklaren. Het denkbeeld een prijs op het hoofd van Oranje te stellen was Filips aan de hand gedaan door kardinaal Granvelle, die allang van oordeel was geweest dat zolang de prins in leven was rust en orde in de Nederlanden niet zouden wederkeren. Op 13 november 1579 stelde hij de koning voor een edict uit te vaardigen waarin de vermoording van Oranje als een zeer prijzenswaardige daad werd aangemerkt en aan degene die erin zou slagen deze van het leven te beroven, een aanzienlijke beloning werd toegezegd. Hij beweerde dat zelfs indien niemand erin zou slagen de prins te vermoorden, diens vogelvrijverklaring toch het gewenste effect zou hebben. Want hij beweerde dat Oranje van nature zo bang was, dat het grote levensgevaar waaraan hij voortaan zou blootstaan, hem van angst zou doen sterven.Ga naar eind2 Filips ging onmiddellijk met Granvelles voorstel akkoord en twee weken later stelde de kardinaal op last van de koning een brief aan Parma op, waarin hem werd opgedragen de mening van diens Raad van State over deze kwestie in te winnen. Eveneens werd de landvoogd gelast een banedict te laten ontwerpen, waarin de Nederlandse onderdanen van de koning moest worden duidelijk | |
[pagina 188]
| |
gemaakt dat het uitbreken en het voortduren van de Opstand uitsluitend aan Oranje te wijten was en daarom de oorlog alleen tegen hem werd gevoerd.Ga naar eind3 De door Parma geraadpleegde leden van de Raad van State waren verdeeld in hun opvattingen over de vraag of een prijs op het hoofd van Oranje diende te worden gesteld. Sommigen verwachtten hier grote voordelen van. Indien de koning, die bij Gods genade regeerde, de prins in de ban deed, zouden volgens hen tal van personen in het binnen- en buitenland geen enkele gewetensbezwaren meer hebben deze vermaledijde ketter en rebel uit de weg te ruimen. Bovendien zou door het publiceren van een edict waarin alle wandaden van Oranje aan de kaak werden gesteld, de ogen van het volk eindelijk opengaan voor de monsterlijke aard van diens persoonlijkheid. Zij wezen er ook op dat vogelvrijverklaring een geheel wettig strijdmiddel was, dat door vele andere vorsten gebruikt werd tegen personen wier vergrijpen veel lichter waren dan die waaraan de prins zich schuldig had gemaakt. Andere leden van de Raad van State achtten het daarentegen bedenkelijk dat de koning, die lange tijd oorlog tegen Oranje had gevoerd, nu zijn naam aan de vermoording van zijn tegenstander wilde lenen. Dit was volgens hen beneden de waardigheid van zo'n machtige vorst als Filips ii en zou de indruk kunnen wekken alsof hij zich niet in staat voelde de door hem tegen de prins ondernomen strijd tot een succesvol einde te brengen. Zij vreesden ook dat ten gevolge van de vogelvrijverklaring van de prins het volk meer sympathie voor hem zou gaan koesteren en de vele ketters in den lande minder dan ooit bereid zouden zijn het hoofd in de schoot te leggen. Ten slotte betwijfelden ze of de door de koning voorgestelde maatregel het gewenste resultaat zou hebben daar Oranje zich nu zeker beter tegen een moordaanslag zou laten beschermen en het niet in de aard van het Nederlandse volk lag zo'n waagstuk te volbrengen.Ga naar eind4 De opvatting dat het ongewenst was Oranje in de ban te doen, werd door Parma gedeeld.Ga naar eind5 Welke bezwaren deze hiertegen had, gaf hij nooit duidelijk te kennen. Deze waren zeker niet van morele aard. Waarschijnlijk was hij in tegenstelling tot Granvelle en Filips ervan overtuigd dat na de vermoording van de prins even snode personen diens plaats zouden innemen; hij zal met andere woorden wel de mening toegedaan zijn dat de Opstand alleen door militaire overmacht ten einde kon worden gebracht, en gevreesd hebben dat hij er na Oranjes vogelvrijverklaring minder dan ooit op zou kunnen rekenen door de koning van de voor een offensieve oorlogsvoering benodigde geldmiddelen te worden voorzien.
Zoals gelast liet Parma de tekst opstellen van een door de koning uit te vaardigen banedict. Dit was een weinig verheffend document waarin de prins de grootst mogelijke ondeugden werden toegeschreven. Deze werd onder andere voor ‘de plaag van de christenheid’ en ‘de vijand van het menselijke geslacht’ uitgemaakt. | |
[pagina 189]
| |
Het bevatte ook een kort en verre van juist verslag van het verloop van de Opstand en de rol die Oranje hierin had gespeeld. Zo werd beweerd dat de koning geen enkele verantwoordelijkheid droeg voor Alva's plannen de tiende penning in te voeren en dat in de jaren 1572-1576 bijna alle Hollandse en Zeeuwse steden door de Spaanse strijdkrachten heroverd waren. Verder werd Oranje van een aantal gewelddaden beschuldigd waaraan hij part noch deel had, zoals het uitbreken van de Beeldenstorm in 1566 en de vermoording van vele katholieke geestelijken in latere jaren. Met meer recht werd het vooral aan hem geweten dat de meer verzoeningsgezinde politiek die de koning in 1576 was gaan voeren, zo weinig had opgeleverd. Voorts werd de prins gekarakteriseerd als een verfoeilijke hypocriet, die in tegenstelling tot wat hij voorgaf, zich niets om het welzijn van het vaderland bekommerde en niet schroomde de door hem afgelegen beloften te schenden. Aan het slot van het door Parma's raadsheren opgestelde banedict werd, in overeenstemming met de door Granvelle verstrekte richtlijnen, aan de persoon die erin zou slagen de prins uit de weg te ruimen een beloning van 25.000 kronen toegezegd. Deze zou bovendien in de adelstand worden verheven en vergiffenis ontvangen voor alle misdaden die hij mocht hebben begaan. Oranje werd een maand gegeven om op zijn dwalingen terug te komen. Een zelfde termijn gold voor Oranjes aanhangers, die indien zij na die tijd hem bijstand bleven verlenen, met het verlies van hun goederen of met de dood konden worden gestraft.Ga naar eind6
Filips ii ging met de tekst van het hem toegezonden banedict grotendeels akkoord. Alleen achtte hij het overbodig aan zo'n hardnekkige rebel als Oranje de termijn van een maand te geven om zijn leven te beteren. Parma werd nu bevolen de ban zo spoedig mogelijk te publiceren, maar het was pas na herhaaldelijke koninklijke aanmaningen dat hij hiertoe overging en het duurde tot eind augustus 1580 voordat de lokale autoriteiten in de Spaanse Nederlanden van Oranjes vogelvrijverklaring op de hoogte werden gesteld. Enkele dagen later nam ook de prins kennis van het banedict.Ga naar eind7 Onmiddellijk berichtte hij de Staten-Generaal dat hij voornemens was in geschrifte de valsheid van de tegen hem ingebracht beschuldigingen aan te tonen. Ook wees hij hen erop dat zij medeverantwoordelijk waren voor veel van wat hem in de ban ten laste was gelegd en daarom van hen zou willen vernemen of zijzelf een verdediging van het door hem gevoerde beleid wensten te publiceren, dan wel samen met hem de koning van repliek wilden dienen.Ga naar eind8 Een antwoord op deze vraag is niet bekend, wél dat de Staten in december, nadat de prins hun zijn Apologie had aangeboden, hem berichtten de publikatie van een eigen verweerschrift in overweging te zullen nemen. Hiervan is echter niets gekomen, wellicht omdat vele leden van de Staten bang waren zich aan koud water te branden.Ga naar eind9 | |
[pagina 190]
| |
De Apologie werd evenmin als Oranjes andere verweerschriften door hem zelf geschreven. Hij vertrouwde het opstellen ervan toe aan zijn hofprediker Villiers, die bekendstond voor zijn scherpe tong en verantwoordelijk gehouden kan worden voor de vele zeer belasterende uitlatingen die in de Apologie voorkomen over de Spaanse volksaard en de katholieke kerk. Diens inbreng bestaat verder in een pathetische stijl die aan de wijdlopige kant is en niet door sterkte van betoogtrant uitmunt, maar desniettemin een onmiskenbare welsprakendheid bezit. Overigens was Villiers niet veel meer dan een ghostwriter die de denkbeelden van Oranje en vele van zijn aanhangers weergaf. Met een groot deel van de materie die in het geschrift te berde wordt gebracht, was hij slecht bekend daar hij reeds op zeer jonge leeftijd met zijn ouders de Nederlanden verlaten had en pas eind 1577, na gedurende de twintig voorafgaande jaren predikant in Frankrijk en Engeland geweest te zijn, in dienst van de prins was getreden. Daarom moet hij voor veel wat er in de Apologie vermeld wordt betreffende de voorvallen in de beginjaren van de Opstand, afhankelijk zijn geweest van de hulp van personen die deze gebeurtenissen zelf hadden meegemaakt. In het bijzonder moet Oranje een grote bijdrage hebben geleverd. Want meer dan enig ander in zijn naam uitgegeven geschrift draagt de Apologie een biografisch karakter en vele van de hierin vermelde persoonlijke gegevens kunnen alleen van de prins afkomstig zijn geweest. Ook valt aan te nemen dat de algemene strekking van het geschrift en de keuze van de specifiek hierin te behandelen kwesties in nauw overleg tussen Oranje en Villiers werden vastgesteld. Voordat de Apologie werd gepubliceerd, legde de prins verder de tekst voor aan twee van zijn meer bezadigde raadsheren, Languet en Mornay, die aan een aantal fel anti-Spaanse passages aanstoot namen.Ga naar eind10 Hierop werden enkele van deze gelaakte passages geschrapt, maar andere van dezelfde aard wenste Oranje niet weg te laten. Het aandeel van de prins aan de Apologie was daarom aanzienlijk.
Enkele biografen van de prins hebben diens Apologie geprezen als ‘een meesterwerk in de politieke letterkunde’ of als ‘een van de meest hoogstaande geschriften van de tijd’.Ga naar eind11 Hiermee wordt het werk echter te veel eer bewezen. Het heeft vooral het karakter van een politiek pamflet, dat evenals het banedict als historische bron zeer onbetrouwbaar is. Wel is het met meer bezieling geschreven en de auteur geloofde vermoedelijk niets dan de zuivere waarheid te verkondigen. Meer dan enig ander in naam van Oranje uitgegeven geschrift stelt het hem in een zeer gunstig daglicht en heeft het ertoe bijgedragen dat hij op den duur door zo'n groot deel van het Nederlandse volk als de Vader des Vaderlands is geëerd. De Apologie is ook een van de belangrijkste bronnen van de zogenaamde ‘zwarte legende’, dat wil zeggen van de zeer denigrerende opvattingen die zo vele Europeanen in het verleden omtrent het Spaanse volkskarakter hebben gehuldigd. In | |
[pagina 191]
| |
het bijzonder heeft dit geschrift in de hand gewerkt dat de Spaanse persoonlijkheden die verantwoordelijk konden worden gehouden voor het uitbreken van de Opstand, lange tijd zeer ongunstig zijn beoordeeld. Alva wordt bijvoorbeeld afgeschilderd als een persoon van Mohammedaanse geaardheid die de privileges wel een miljoen maal heeft geschonden en zo veel mensen ter dood heeft gebracht dat in alle steden van het land het bloed in hele beken door de straten stroomde.Ga naar eind12 Don Juan komt er niet beter af: het enige verschil tussen hem en Alva was dat hij jonger en onvoorzichtiger was en zijn lust om het bloed van het volk te vergieten niet zo lang wist te bedwingen.Ga naar eind13 Berucht zijn verder de passages waarin Filips ii niet alleen van bigamie en overspel wordt beschuldigd, maar ook van moord op zijn zoon Don Carlos en zijn derde vrouw Elizabeth van Valois.Ga naar eind14 Ter verontschuldiging van deze aanval op het privé-leven van de koning zou men kunnen aanvoeren dat Filips hiertoe aanleiding had gegeven door in de ban Charlotte de Bourbon te verwijten haar gelofte als non te hebben geschonden en door Oranjes huwelijk met haar als bigamie aan te merken. Maar zoals reeds eerder werd opgemerkt, was er voor deze beschuldigingen vanuit katholiek standpunt wel het nodige te zeggen, terwijl Oranjes felle kritiek op Filips' privé-leven bijna geheel uit de lucht was gegrepen.
Als pleidooi in eigen zaak is de Apologie veel minder geslaagd dan Oranjes in het voorjaar van 1568 door geschoolde juristen opgestelde Justification, waarin hij zich verweerde tegen wat hem te laste was gelegd in Alva's bevelschrift voor de Raad van Beroerten te verschijnen. Want de Apologie is een vrij onzakelijk en onsamenhangend betoog waarin op vele tegen de prins ingebrachte beschuldigingen oppervlakkig wordt ingegaan, terwijl wel allerlei kwesties ter sprake komen die weinig of niets met deze beschuldigingen te maken hebben. In het begin van de Apologie wordt bijvoorbeeld de lof gezongen van de graven van Nassau die in de voorafgaande twee eeuwen zulke onschatbare diensten aan de landsheren van de Nederlanden zouden hebben bewezen en worden allerlei bijzonderheden gegeven over de grote bezittingen die deze graven in de Nederlanden en in Frankrijk hadden weten te verwerven. Hierop betoogt de prins dat al deze goederen hem rechtens toekwamen en dat Karel v hem helemaal geen grote gunst bewees toen hij in 1544 geen bezwaren maakte tegen het testament van René van Chalon, waarin Oranje als universeel erfgenaam werd aangewezen;Ga naar eind15 volgens de prins had de keizer hem in feite zeer tekortgedaan door enige waardevolle bezittingen in Franche-Comté die tot de erfenis van René van Chalon behoorden, voor zichzelf op te eisen. Verder verklaart hij dat hij op de uitgaven die hij in de jaren 1555-1559 als veldheer en diplomaat van Filips had moeten doen, het kolossale bedrag van anderhalf miljoen gulden uit eigen beurs had moeten toeleggen en hiervan nooit iets had teruggekregen, een bewering die gezien het feit dat zijn jaarlijks netto-in- | |
[pagina 192]
| |
komen in die tijd niet veel meer dan dertigduizend gulden bedragen kan hebben, een enorme overdrijving was.Ga naar eind16 Hierop concludeert hij: ‘Ziedaar de grote gunsten die ik zogenaamd van de heersers van Spanje heb mogen ontvangen en ziedaar het fondament waarop de infame tegen mij uitgevaardigde ban is gebaseerd.’Ga naar eind17 Meer ter zake is zijn verwijzing naar het grote onrecht dat de koning hem in 1568 had aangedaan: hij was van majesteitsschennis beschuldigd zonder zich tegen deze aantijging te mogen verdedigen in een vergadering van de ridders van de Orde van het Gulden Vlies; in plaats hiervan was hij gedaagd voor Alva's bloedraad, die hem net zoals twee van zijn adellijke vrienden ter dood had veroordeeld; daarenboven waren zijn goederen in beslag genomen en was zijn zoon naar Spanje weggevoerd. Wegens dit schreeuwende onrecht, zo beweert hij, zou hij gerechtigd geweest zijn Filips niet alleen van al zijn Nederlandse bezittingen, maar ook van diens andere landen en heerlijkheden te beroven en deze zichzelf toe te eigenen. Zijn enige fout was volgens hem niet eerder de wapens opgenomen te hebben en te doen wat hem naar de normen van het krijgs- en volkenrecht was toegestaan. Hierbij wees hij er nog op dat hij als prins van Oranje een absoluut vorst was die als zodanig aan de koning van Spanje geen gehoorzaamheid verschuldigd was.Ga naar eind18 Wellicht beseffende dat deze rechtvaardiging van zijn gewapend optreden zeer aanvechtbaar was, beroept hij zich ook op de Brabantse privileges die Filips bij zijn inhuldiging als hertog van deze provincie had bezworen. Als hoog Brabants edelman zou Oranje niet alleen het recht, maar ook de plicht hebben gehad, ervoor te zorgen dat deze voorrechten die door de hertog van Alva met 's konings instemming zo vele malen waren geschonden, in ere werden hersteld. Hij zou, zo beweert hij, zich jegens de Staten van Brabant aan meineed en rebellie hebben schuldig gemaakt indien hij bij deze grove schending van de privileges werkeloos was blijven toezien.Ga naar eind19 Dit betekent dat Oranje zich de functie van beschermheer van het land toekent. Hierbij gaat hij echter voorbij aan het feit dat in het geval dat de koning de door hem bezworen privileges van Brabant schond, het hiertegen gepermitteerde verzet door de Staten van deze provincie geboden diende te worden en niet door één edelman die hiertoe niet door de Staten was gemachtigd. Het was pas in de herfst van 1576 dat de Staten van Brabant en kort hierop ook de Staten-Generaal Oranjes zaak tot de hunne maakten. Weliswaar stonden de leden van deze Staten er in deze tijd nog op dat de koning de hem verschuldigde gehoorzaamheid werd bewezen en daarom achtte Oranje het toen nog raadzaam de fictie te handhaven dat Filips een goedertieren, door zijn Spaanse raadsheren misleide vorst was. Maar in zijn Apologie hield de prins de koning volledig verantwoordelijk voor alle door de Spanjaarden bedreven wandaden en noemde hij hem een van de grootste tirannen in de wereldgeschiedenis. Deze aanklacht kwam echter veel te laat, want sinds 1576 had de koning gebroken met de door | |
[pagina 193]
| |
hem gedurende de voorafgaande tien jaren gevoerde politiek van genadeloze onderdrukking van elk verzet tegen zijn beleid en zich bereid getoond grote concessies aan de opstandelingen te doen. Hij had hun aangeboden alle Spaanse troepen terug te trekken en hun privileges te respecteren. Tijdens de Keulse vredesonderhandelingen had hij de protestanten in Holland en Zeeland zelfs vrijheid van godsdienstoefening toegezegd, terwijl hun geloofsgenoten in de andere provincies een termijn van vier jaren zou worden gegeven om naar het buitenland te vertrekken.
Veel effectiever is Oranjes verdediging tegen een aantal specifieke beschuldigingen die tegen hem in het banedict waren ingebracht. Om aan te tonen dat hij geenszins verantwoordelijk kan worden gehouden voor het uitbreken van de Beeldenstorm, het vermoorden van talrijke katholieke geestelijken en andere door enige woestelingen gepleegde excessen, wijst hij erop dat hij van nature wars is van zulke zinloze gewelddaden en diegene die zich hieraan schuldig hebben gemaakt, in rechte heeft laten vervolgen.Ga naar eind20 En de beschuldiging dat hij vele edellieden het land uitgejaagd heeft, weerlegt hij door op te merken dat deze heren uit vrije verkiezing zijn vertrokken nadat zij besloten hadden de partij van de Spanjaarden te kiezen; met meer recht, zo voegt hij hieraan toe, hadden sommige van zijn aanhangers hem verweten dikwijls te slap te zijn opgetreden tegen personen die ervan verdacht konden worden met de vijand te heulen.Ga naar eind21 Doeltreffend is ook zijn repliek op de bewering dat hij een vreemdeling is die als zodanig niet het recht zou hebben zich in Nederlandse staatszaken te mengen. Al is hij ook in Duitsland geboren, zo luidt zijn verweer, hij heeft zich op jonge leeftijd in de Nederlanden gevestigd, waar zijn belangrijkste bezittingen gelegen zijn en hij een aantal hoge regeringsposities bekleed heeft; hij is zeker veel minder een vreemdeling dan de koning, die slechts enkele jaren van zijn leven in het land heeft doorgebracht en in wezen een Spanjaard is die geen begrip voor de ware belangen van de Nederlanden kan opbrengen.Ga naar eind22 Zeer raak is ten slotte zijn weerlegging van de beschuldiging dat zijn onverzoenlijke houding tegenover de door de koning aangeboden vredesvoorwaarden gebaseerd is op ongegronde achterdocht, een eigenschap die kenmerkend zou zijn voor zulke ontaarde personen als Kaïn en Judas. De prins geeft toe geen enkele waarde aan de toezeggingen van Filips te hechten, maar betoogt dat zijn argwaan geheel gerechtvaardigd is. Om dit laatste aan te tonen vermeldt hij dat de koning in augustus 1566, toen deze al van mening was dat het een goed idee was hem uit de weg te ruimen, hem verzekerd had het grootste vertrouwen in hem te stellen. Ook deelt Oranje mee dat een koninklijke afgezant hem nog in 1578 had laten weten dat Zijne Majesteit hem hoger dan enig ander Nederlands edelman schatte en gaarne van zijn diensten gebruik zou maken; dit horende, zo merkt Oranje op, | |
[pagina 194]
| |
was ik er meer dan ooit van overtuigd dat de koning het op mijn leven had gemunt. In dit verband citeert hij een uitspraak van Demosthenes in een van diens oraties tegen een andere Filips, de koning van Macedonië: ‘de beste verdediging die een vrij volk tegen een tiran heeft, is wantrouwen’. God geve, zo verzucht de prins in wat men zijn filippica kan noemen, dat mijn waarschuwingen meer gehoor zullen krijgen dan die van de Atheense orator.Ga naar eind23
In de Apologie verdedigt de prins zich niet alleen tegen de beschuldigingen die tegen hem in het banedict waren ingebracht, maar ook tegen wat hem in de afgelopen jaren door verschillende landgenoten ten laste was gelegd. Tegen de aantijgingen van enkele vurige calvinisten die beweerd hadden dat hij de voor de strijd tegen de vijand opgebrachte belastingen besteed had om een groot fortuin voor zichzelf op te bouwen, verweert hij zich bijvoorbeeld door op te merken dat ‘deze kleine giftige serpenten’, zoals hij deze critici noemde, hadden moeten weten dat hij zich nooit aan enige verduistering van 's lands gelden had schuldig gemaakt; dit was iets wat zelfs de vijand hem nimmer had aangewreven.Ga naar eind24 Even fel keerde hij zich tegen een aantal katholieke scribenten die hem ervan beticht hadden de adel te willen uitroeien. Hoe kon het, zo vroeg hij zich af, bij deze kwaadwillige lieden zijn opgekomen dat hij de klasse waartoe hijzelf, al zijn familieleden en vele van zijn beste vrienden behoorden, vijandig gezind was? In feite had hij de leden van de adel altijd bijgestaan in hun streven deze hun rechtens toekomende plaats in 's lands regering te herwinnen.Ga naar eind25 Wél liet hij zich scherp uit over de onstandvastigheid en baatzucht van vele Waalse hoge edellieden, die in 1576 zijn partij hadden getrokken, maar spoedig hierop naijverig op hem waren geworden en toen eerst Matthias en daarna Anjou in het land hadden geroepen in de hoop dat deze vorstenzonen hun willige werktuigen zouden worden; nadat deze hoop ijdel was gebleken, hadden zij ten slotte een voor hen zeer profijtelijke schikking met Parma getroffen. Deze weerhanen, zo verklaarde de prins, werpen een smet op hun eens zo roemrijke geslachten. Het zullen ook wel een aantal van deze edellieden geweest zijn die hij op het oog had in zijn opmerking dat vijf of zes kwaaddoeners samenspanden om in de Nederlanden een tirannie te vestigen die nog veel ondraaglijker zou zijn dan de Spaanse.Ga naar eind26 Een van de vele ondeugden die in de ban aan Oranje werd toegeschreven, was hypocrisie. Gezien zijn overtuiging dat de koning een aartsbedrieger was, is het begrijpelijk dat hij de bal terugkaatste. Maar zijn bewering dat hijzelf altijd ronduit voor zijn politieke doelstellingen was uitgekomen, is verre van de waarheid. Niet voor niets werd de prins al voor het uitbreken van de Opstand door menigeen gekarakteriseerd als een grootmeester in de kunst van het veinzen.Ga naar eind27 Zijn tegenstanders gaven hem ook de bijnaam van ‘de zwijger’ niet omdat hij zo | |
[pagina 195]
| |
weinig spraakzaam was, maar omdat hij zijn ware oogmerken zo goed wist te verzwijgen. Als leider van de Opstand gaf hij eveneens veelal een zeer gekleurde, zo niet onjuiste voorstelling van zaken. In het verkondigen van zijn politieke doeleinden hield hij steeds zorgvuldig rekening met de opvattingen van de personen tot wie hij zich richtte. Bij de prins, zo is terecht van hem gezegd, hangt het er maar van af aan wie hij schrijft.Ga naar eind28 Aan de protestanten deed hij het voorkomen alsof hem niets meer ter harte ging dan de bescherming en verspreiding van Gods woord, terwijl hij de katholieken verzekerde dat hij er alleen maar naar streefde de door de Spanjaarden geschonden privileges in ere te herstellen. Zoals ook wel door een aantal grote bewonderaars van de prins is toegegeven, doen vele van zijn uitlatingen meer eer aan zijn gaven als politieke propagandist dan aan zijn liefde voor de waarheid. Hieraan dient toegevoegd te worden dat vele vorsten en staatslieden van zijn tijd het even weinig nauw met de waarheid namen. Ook valt er wellicht wat te zeggen voor de opvatting van een zeventiende-eeuwse biograaf van Oliver Cromwell, die de huichelachtige handelswijze van deze Engelse revolutionaire leider trachtte te verontschuldigen door te beweren dat iemand die de kunst van het veinzen niet verstaat, niet geschikt is om te regeren (‘qui nescit dissimulare, nescit regnare’).Ga naar eind29
Meer dan in enig ander van de door hem gepubliceerde geschriften betuigt Oranje in zijn Apologie de nieuwe ‘ware’ religie te zijn toegedaan. Hij noemt de vestiging van de gereformeerde kerk in Holland en Zeeland en het verbod van de katholieke godsdienst in deze gewesten meer het werk van God dan van de mensen en spreekt de hoop uit dat overal in Europa een einde zal komen aan de tirannieke heerschappij van de Roomse kerk.Ga naar eind30 Hij geeft toe dat hij, zoals zo vele andere jongere heren, lange tijd meer belang stelde in jacht, toernooien en kaatsspel dan in het verwerven van zijn zaligheid, maar prijst zich gelukkig dat God het heilige zaad dat Hij in zijn kinderjaren in hem had uitgezaaid, niet had laten verstikken.
‘In tegenstelling tot Alva en andere Spanjaarden,’ zo verklaart hij verder, ‘heb ik nimmer enig behagen geschept in opflikkeren van het vuur waarin men zo vele arme christenen een marteldood heeft doen sterven.’Ga naar eind31
Dat hij eerst in Holland en Zeeland en later ook in de andere provincies vrijheid van geweten heeft ingevoerd, beschouwt hij niet, zoals de auteur van het banedict, als iets uit den boze, maar integendeel als een daad die hem tot eer moet worden aangerekend.Ga naar eind32 Dit betekent dat hij het ook geenszins kan goedkeuren dat katholieken of doopsgezinden op grond van hun geloofsovertuiging worden vervolgd. Hij vergoelijkt echter het onverdraagzame optreden van talrijke calvinisten door op te merken dat al hadden deze zich veelal als stoute kinderen | |
[pagina 196]
| |
gedragen en hem grote moeilijkheden bezorgd, zij nooit zoals zo vele katholieken in verstandhouding met de vijand hadden gestaan.Ga naar eind33 Het is duidelijk dat in de tijd dat de Apologie werd opgesteld, de prins zich bij de mislukking van zijn politiek van godsdienstvrede had neergelegd en het niet meer geraden achtte zich sterk tegen een verbod van de katholieke godsdienstoefening te verzetten. Daarentegen beschouwde hij het meer dan ooit vereist dat de gereformeerde religie volledige vrijheid van godsdienst bleef genieten, zelfs bewerende dat indien hun deze vrijheid werd ontnomen, het land niet langer dan drie dagen zou kunnen blijven voortbestaan.Ga naar eind34 Men vraagt zich af waarom dit laatste het geval zou zijn. Want het feit dat de katholieken, wier aantal dat van de protestanten nog steeds verre overtrof, al lange tijd bijna nergens in het land hun godsdienst hadden mogen uitoefenen, had geenszins zulke catastrofale gevolgen gehad. Wél is het waar dat Oranje de protestanten als zijn trouwste bondgenoten kon beschouwen, want zij deelden zijn opvatting dat aan een verzoening met de koning niet te denken viel.
De interessantste passages in de Apologie zijn die waarin de prins zijn denkbeelden uiteenzet over de rol die de Staten-Generaal in de regering dienden te vervullen. Hun recht op eigen initiatief bijeen te komen acht hij van nog groter belang dan vrijheid van protestantse godsdienstoefening. Hij noemt de Staten het ware fundament van de staat en deelt hun de taak toe het land voor tirannie te behoeden.Ga naar eind35 Door de bijeenkomst van de Staten-Generaal te verbieden had Filips volgens Oranje duidelijk te kennen gegeven dat het zijn oogmerk was ‘de boom van uw privileges bij de voet om te hakken’.Ga naar eind36 Verder verzekert hij de Staten dat hij hen als zijn enige superieuren in de wereld beschouwt en mochten zij, zoals de auteurs van het banedict, van mening zijn dat het alleen aan hem te wijten was dat het land zoveel ellende heeft te verduren gehad, hij gaarne aan iemand anders zijn functie zou overdragen.Ga naar eind37 Weliswaar oefent hij evenals in vele van zijn eerdere aan de Staten gerichte vertogen, ook scherpe kritiek op hen uit. Hij hekelt in het bijzonder hun gebrek aan solidariteit in de strijd tegen een zoveel machtigere vijand. Indien zij de gemene zaak niet meer ter harte nemen en voortgaan zich vooral om lokale belangen te bekommeren, zo waarschuwt hij hen, zal de ene stad na de andere door vijandelijke strijdkrachten worden ingenomen.Ga naar eind38 In dit verband herinnerde hij de Staten-Generaal eraan dat zij in 1578 een zegel hadden laten ontwerpen met een leeuw die in zijn rechterklauw zeventien pijlen hield, de verschillende Nederlandse provincies voorstellende, samengebonden met een lint waarop ‘concordia’ te lezen viel. Hij wees hen er ook op dat de vijand niets meer beduchtte dan eendracht in het opstandige kamp.Ga naar eind39 Daarom trachtte deze voortdurend verdeeldheid tussen de gewesten te zaaien en was de Unie van Utrecht in het banedict een verdoemlijk verbond genoemd. Dat hij het sluiten van deze unie had bevorderd, zoals ook in de ban werd verklaard, werd door hem geenszins ontkend. | |
[pagina 197]
| |
Hij wenste alleen dat de leden van de Unie meer ernst maakten met de door hen opgenomen verplichting de vijand met vereende krachten te weerstaan. ‘Onderhoudt uw Unie wel,’ zo voegt hij hun toe, want dan zouden alle Spaanse legers die zij op de hals konden krijgen, nog minder kunnen uitrichten dan wat Alva had weten te presteren in zijn pogingen Holland en Zeeland te overmeesteren. De Apologie eindigt met Oranjes befaamde oproep tot de Staten-Generaal om zich samen met hem voor de verdediging van de verworven politieke en godsdienstige vrijheden in te zetten:
‘Indien u, mijne heren, van mening zijt dat mijn dood of afwezigheid u ten goede zal komen, dan ben ik bereid me hiernaar te schikken. Zendt me naar het einde van de wereld en ik zal u gehoorzamen. Geen enkele koning of vorst, maar alleen u kunt over mijn leven beschikken... Maar als u meent dat ik u in de toekomst nog enige diensten kan bewijzen... laat ons dan eendrachtig de bescherming van dit goede volk ter hand nemen... In dit geval hoop ik met uw steun en de genade Gods, die ik zo menigmaal heb mogen ontvangen, al datgene wat u ter behartiging van het welzijn van uzelf, uw vrouwen en uw kinderen en ter hooghouding van Gods eer zult besluiten, getrouwelijk te zullen handhaven.
Je le maintiendrai.’Ga naar eind40
Door ditmaal zijn familienaam uit zijn devies weg te laten gaf de prins op treffende wijze te kennen dat hem de welvaart van het vaderland hem meer ter harte ging dan de belangen van zijn stamhuis.Ga naar eind41
Een Nederlandse vertaling van de Apologie werd op 13 december 1580 aan de Staten-Generaal aangeboden en de volgende dag in haar geheel in hun vergadering voorgelezen. Drie dagen later berichtten de Staten de prins er na kennisneming van zijn verweerschrift van overtuigd te zijn dat alle in de ban tegen hem ingebrachte beschuldigingen ongegrond waren. Verder verzochten zij hem zijn leidende positie in de regering te blijven vervullen en boden zij hem een vendel ruiters aan ter versterking van zijn lijfgarde.Ga naar eind42 Het is echter wel duidelijk dat vele leden van de Staten-Generaal ernstige bezwaren hadden tegen de fel anti-Spaanse passages in de Apologie. Op Oranjes vraag of ze zijn geschrift wilden laten drukken, werd geen antwoord gegeven en het was niet op hun gezag maar op dat van de Staten van Holland dat in het voorjaar van 1581 de Apologie, zowel in de oorspronkelijke Franse tekst als in Nederlandse, Engelse en Latijnse vertalingen, verscheen. Vooral in Gelderland, waar vele invloedrijke persoonlijkheden sterk tegen Oranjes onverzoenlijke politiek waren gekant, was men weinig met het prinselijke geschrift ingenomen. Maar ook elders in het land waren er velen van | |
[pagina 198]
| |
oordeel dat de prins zich niet zo heftig had moeten uitdrukken. In Holland zal Gouda wel niet de enige stad zijn geweest die deze mening was toegedaan.Ga naar eind43 Zoals reeds vermeld, hadden ook twee van Oranjes Franse raadslieden bezwaren tegen de felle toon die de prins tegen de koning van Spanje had aangeslagen. ‘Het zou beter geweest zijn,’ schreef een van deze, Hubert Languet, aan een Engelse kennis, ‘als Oranje het zwijgen had bewaard over zaken die niet geheel vaststaan; maar de prins die in het algemeen zo'n toonbeeld van gematigdheid is, heeft de grootste moeite in zijn uitlatingen over de Spanjaarden enige maat te houden.’Ga naar eind44 In het buitenland werd de Apologie eveneens verre van gunstig ontvangen. Het spreekt vanzelf dat men in Spaanse regeringskringen zich diep verontwaardigd betoonde over Oranjes lasterlijke opmerkingen over Filips ii. De Apologie was volgens Parma een samenraapsel van ‘leugens en valsheden waartoe Oranje zijn toevlucht had genomen om de koning gehaat te maken’.Ga naar eind45 Maar ook vele buitenlandse persoonlijkheden die de zaak van Oranje een goed hart toedroegen, namen aanstoot aan de passages waaraan Filips van allerlei wandaden werd beticht. Vooral vele Duitse vorsten achtten dit ongepast en een van hen, Willem van Hessen, liet Jan van Nassau weten dat deze aan de keizer diende mee te delen part noch deel aan het laatste geschrift van zijn broer te hebben gehad.Ga naar eind46
De reden waarom Oranje zich in zijn Apologie zo uiterst denigrerend over Filips ii uitliet, was volgens Languet dat hij diep gegriefd was over de smadelijke wijze waarop in de ban over zijn huwelijk met Charlotte de Bourbon was gesproken. Vele historici hebben deze mening gedeeld, maar het zou best waar kunnen zijn, zoals Groen van Prinsterer - een van de beste kenners van Oranjes persoonlijkheid en diens politieke strategie - heeft gesuggereerd dat de prins, die zich zelden door zijn gevoelens liet meeslepen, doelbewust de Spaanse koning zo zwart mogelijk maakte.Ga naar eind47 Wat hij hiermee hoopte te bereiken, was dat de reputatie van Filips grote schade zou oplopen en de Staten-Generaal zich niet langer zouden verzetten tegen een besluit waarin de koning van zijn landsheerlijk gezag vervallen werd verklaard. Een beslissing van dien aard achtte de prins noodzakelijk omdat er al een overeenkomst was bereikt met de hertog van Anjou waarin deze als landsheer van de Nederlanden werd erkend. Uiteraard zou Anjou, van wiens komst Oranje zich zoveel voorstelde, niet als zodanig kunnen worden ingehuldigd zolang Filips ii niet officieel alle gehoorzaamheid was opgezegd. Tot dit laatste gingen de Staten-Generaal inderdaad over in hun vergadering van 26 juli 1581 en het valt niet uit te sluiten dat de ongehoord felle wijze waarop de koning in de Apologie werd bekritiseerd, de laatste tegenstand tegen de zogenaamde ‘verlating’ van Filips heeft gebroken.
Voordat Balthasar Gérard op 10 juli 1584 zijn dodelijke schot legde, had Oranjes | |
[pagina 199]
| |
vogelvrijverklaring geen van de gevolgen die zijn tegenstanders hiervan hadden verwacht. Voordien werd een aantal aanslagen op de prins beraamd, maar slechts een hiervan werd ten uitvoer gelegd - die van Jean Jaureguy in maart 1582 - en deze leidde niet tot de dood van de prins. Ook andere door Filips ii en zijn raadsheren verwachte gevolgen van de ban waren uitgebleven. Van de door Granvelle voorspelde ondraaglijke doodsangst waarin Oranje nu zou komen te verkeren, was niets te bespeuren geweest. In de herfst van 1580 was de prins in tegendeel vrolijker dan hij in jaren was geweest.Ga naar eind48 Zijn opgewektheid was wellicht het gevolg van het heuglijke nieuws dat hij uit Frankrijk meende te hebben ontvangen: in september vernam hij dat de gezanten van de Staten-Generaal erin geslaagd waren een verdrag met Anjou te sluiten en in november kreeg hij bericht dat de Franse hertog over twee maanden de Nederlandse opstandelingen met een grote legermacht te hulp zou komen.Ga naar eind49 Evenmin werd de hoop van vele van Parma's raadsheren verwezenlijkt dat het banedict het effect zou hebben dat de ogen van alle Nederlanders zouden opengaan voor de verfoeilijke aard van Oranjes persoonlijkheid en dat vele burgers voortaan hem geen enkele bijstand meer zouden willen of durven verlenen. Aan de andere kant leidde de ban er ook niet toe, zoals andere raadsheren van de Spaanse landvoogd hadden gevreesd, dat de prins zich wederom in de gunst van het volk mocht verheugen. Weliswaar hebben vele historici dit beweerd, maar ter staving van hun opinie kunnen zij slechts verwijzen naar een uitlating van de Waalse kroniekschrijver Renon de France: ‘Het volk betuigde de prins meer genegenheid, want het ligt in de aard van de mensen altijd diegenen te willen steunen die gevaar lopen door hun tegenstanders uit de weg te worden geruimd.’Ga naar eind50 Veel waarde kan aan deze enkele verklaring echter niet worden toegekend. Wellicht waren er in de Waalse gewesten, waar de bevolking ontevreden werd over het voortduren van de oorlog, velen die Oranje weer een warm hart begonnen toe te dragen, maar dit was zeker niet het geval in de nog opstandige provincies. Hier verloor hij gedurende de laatste vier jaren van zijn leven meer dan ooit de gunst van het volk. Terwijl hij in het voorjaar van 1580 in Den Haag en Amsterdam nog met veel praal en enthousiasme was ingehaald, werden hem hierna zulke warme ontvangsten nergens meer bereid. Het Wilhelmus, waarin hij als een edele held wordt verheerlijkt, werd in deze tijd niet meer gezongen. Daarentegen verschenen tal van pamfletten waarin uiterst scherpe kritiek op het beleid en de persoonlijkheid van de prins werd uitgeoefend. Ook deden vele gedichten de ronde waarin Oranje als ‘het kwade Willeke’ werd afgeschilderd.Ga naar eind51 Deze grote impopulariteit van Oranje was echter niet te wijten aan de kwaadwillige wijze waarop hij in het banedict werd gekarakteriseerd, maar aan zijn gebrek aan succes in de strijd tegen de vijand en zijn vastberadenheid de alom zo gehate Fransen in het land te halen. | |
[pagina *1]
| |
Willem van Oranje
| |
[pagina *2]
| |
De vier broers van Willem van Oranje: v.l.n.r. Lodewijk, Johan, Adolf en Hendrik
| |
[pagina 200]
| |
De moord op Willem van Oranje, 10 juli 1584
|
|