Sorella(1942)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] Jacques Perk Als een heraut in kleed van lente-azuur U komen zie ik, tusschen heeml en duin. 'k Hoor schallen blij uw zilveren bazuin Uw nieuwgevonden wijzen trotsch en puur. Uw Koningsvrouwe Schoonheid, ruimend puin Van lage hut en sombren kerkermuur, Een stad wil bouwen, blank in zomervuur. Hier rijst haar burcht, daar bloeit haar rozentuin. 'k Zie steigren fier uw dapper melkwit ros, Uw lokken wappren langs uw wangenblos, Uw hoopvol omzien naar de trouwe stoet. O schoone knaap, gestreeld door lentewind, Melodisch juichende als een godekind, Hoewel ge al weet dat jong gij sterven moet! [pagina 126] [p. 126] II Gelijk een vogel, eenzaam, in den nacht, Die zingt zijn ziel uit in de rozentwijgen, Terwijl, in slaap, alle andre vooglen zwijgen, Zong hij zijn lied, melodisch, puur en zacht. De morgenzon zag dood den vogel zijgen, Van zang gebroken - Roeping was volbracht. Bevrijde ziel, die lof noch loon verwacht, Mocht wie daar zong ten blauwen hemel stijgen. Zoo lang hij leefde op aard, belaagde spot Hem van dwaas volk, dat later hem zou loven. Maar de eigen zang den zanger bleef genot. De blijde ziel rees, licht en rein, naar boven En, nachtegaal in eeuw'ge leliehoven, Voor de englen zong, in Lenteland van God. Vorige Volgende