Sorella(1942)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] François Villon O gij, die dolend dichtte, o vreemde vagebond, Nu peinzend droef, dan spottend vroolijk als een guit. Belust op deernen, wijn en loos geroofde buit, Die voor uw moeder vroom een snoer van rijmen wondt Rondom het beeld der Maagd, die 't Kindje in de armen sluit, Voor sneeuw van lang voorheen en schoonheid, die verzwond Onsterfelijken zang vol teedren weedom vondt, Gelijk, in lentewoud, een eerste merel fluit! In levens labyrinth hoe zuiver zong en zoet, Op 't rhythme van uw stap, het ruischlied van uw bloed, Taveerne-woesteling, ten dood gedoemde dief, Die schier met galgestrop uw zonden had geboet! Mij zijt gij lief en 'k voel, den Heiland waart gij lief. Hebt ge in Gods Eeuwig Land niet Paul Verlaine ontmoet? Vorige Volgende