Sorella(1942)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Paaschmorgen Hij stond, verrezen uit de grafspelonk, Waarin zijn doodgemarteld lijf moest dalen. Omgolfd van lokken goud als zonnestralen, Nog schooner dan voorheen, zijn aanschijn blonk. Hij sprak haar naam - Zij kon niet ademhalen. 't Was wel dezelfde stem, die teeder klonk, Toen met haar balsem aan zijn voeten zonk De zondares en Hij vergaf haar dwalen. Als blanke bloesem rond een ranken boom, Etherisch rein, van louter licht geweven, Was zijn gewaad - ‘Mijn Rabbi!’ 't Was geen droom. Uit een cypres rondom zijn hoofd kwam zweven Een vogel, zingend blij van lenteleven. En passiebloemen slaakten liefde-aroom. Vorige Volgende