Sorella(1942)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] Zijn laatste levensmorgen Gebeden preevlend, Moeder, wakensmoe, In 't bleek gelaat de weenende oogen rood, Haar schreden rept naar 't kleppend kerkje toe, Dat God haar zoon behoeden zal voor dood. Zijn teedre zuster legt haar koele hand, Verkalmend, streelend, op zijn bonzend hoofd, Waar denkens vuur met wilde vlammen brandt, Verterend vuur - zal 't weldra zijn gedoofd? Roomblanke rozen, bij zijn lijdensbed, Met Meiewind vermenglen de adem zoet, In kamersfeer verheerlijkt door gebed, Waar kwijnt zijn jeugd, die weldra sterven moet. Zijn ooren zijn als schelpen vol geruisch - Zijn 't golven niet der zee van de Eeuwigheid? En 't meisje beeft - Kwam Moeder vlug nu thuis! Nog dézen morgen dreigt de stervensstrijd. - ‘Mijn troostende engel, lang mij de oude veer, Waarmede ik schreef zoo menig boos gedicht. Maar nu geen woord, dat Moeders hart bezeer!’ Zacht in de peluw houdt zij 'm opgericht. [pagina 96] [p. 96] -‘Uw liefde, Moeder, loonde ik met mijn spot, Terwijl uw bêe mijn eeuwig leven redt! Mijn laatste kracht ik wijd dit vroom gebed. Laat van uw lippen 't rijzen op tot God.’ In zusjes armen, met een zachten zucht, Hij laat zijn leden zinken in den dood - Gelijk een vogel, die ten hemel vlucht, Ze ontwaart zijn ziel, die vliedt naar morgenrood. Vorige Volgende