Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 149] [p. 149] VIII Van Machteld en Else - ‘Mijn Elseken! 't is me of ik sterven ga! Keert weer nu mijn heer niet, zoo keert hij te spâ. O zuiverlijk zusterken! nader en tuur In het tooverkristal met uw oogen puur. En zeg mij nu trouw of gij komen ziet Mijn heer, die ten slag voer, doch nôo mij verliet.’ - ‘O Machteld! ik zie hem! hij keert tot u weer! Ik zie rennen zijn ros, ik zie blinken zijn speer.’ - ‘Zag ik zelve zijn beeld tot mij reppen zich ras, Ik verwarmde met kussen het kille glas! Doch bewaart het kristal zijn geheimenis Voor de lievende vrouw, die geen jonkvrouw meer is. Waarom breidt gij nu, kind, rond uw laaienden blos, Lijk een sluier, uw goudenen haren los? Wat ziet ge, wat ziet ge in 't waarzeggend kristal? 'k Wil het weten! 'k weet toch dat ik sterven zal. 'k Hoor u schreien, o zuster! beleid mij waarom! Was mijn heer in uw droomen uw bruidegom? En weent gij als ging u de hemel teloor, Wijl hij lachte met Else, doch Machteld verkoor? Neen, schrei niet! Een kranke zegt krankepraat - 'k Word waanzinnig van angst! - Laat mij zien uw gelaat! [pagina 150] [p. 150] In uw oogen leeft nóg - wend ze niet van mij af! - Laat nu luiden de doodsklok! laat delven mijn graf! Ik zie ál in uw oogen, vol wanhoop en schrik. Neen, troost met geen logen! wat gij ziet zie ik. Een vrouw zie ik bij hem - hij ligt aan haar borst, Zij laaft met haar lippen zijn liefdedorst. En al werpt gij aan scherven 't verradend kristal, 't Belet niet dat ik er van sterven zal. Mijn Else, nu kus mij vaarwel en kniel En vergeef, zoo hij weerkeert, en bid voor zijn ziel.’ Vorige Volgende