Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] III Van een Winterdag - ‘O moeder! o moeder! de zon is dood. De morgen is droef zonder morgenrood.’ - ‘O kind! het is winter, wat hadt gij verwacht? Verblijd u in arbeid, na rust van den nacht.’ - ‘O moeder! de nacht heeft geen rust mij gebracht. Nu rest mij voor d'arbeid geen lust en geen kracht.’ - ‘Kom, vlug aan het spinwiel en leutig een lied! Dat maakt dat de dag als éen stonde vervliet.’ - ‘Neen, vraag mij geen werk en geen liedeken meer! Mijn leden zijn loom en mijn hart doet zeer. Laat mij leune' in mijn zetel, de hande' in den schoot. Ik kan niet meer spinnen: de zon is dood.’ - ‘O dochterken! zie hoe de blanke nacht Landouwen en lanen met sneeuw heeft bevracht.’ - ‘O de sneeuw is zoo wit als een lijkegewaad En de hemel is bleek als een doodegelaat.’ - ‘En al is het daarbuiten wel doodsch nu en kil En al zwijgen verkleumd nu de vogelen stil, Eens weer zingen de vogels van lente-jolijt. Zie de knoppen der boomen, die beiden hun tijd. En hoe vlamt hier zoo rood en zoo vroolijk het vuur! En niet lang is de dag tot het avonduur.’ [pagina 140] [p. 140] - ‘O moeder! ('t is beter nu dat ik het zeg). Als de rozen weer bloeien aan struik en heg, Dan leg ik ('t is beter dat gij het weet) Met een kaars bij mijn sponde, in mijn doodekleed. Nooit zie ik meer bloeien de rozen rood. Ik kan niet meer leven: mijn lief is dood.’ Vorige Volgende