Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] Balladen [pagina 135] [p. 135] I De Dochter van Satan Zij was de dochter van Satan En zij danste op een purpertapijt, Dat was geweven van harten zeven, Die zij had gemaledijd. En onder haar blanke voeten, Wen zij danste op dat bloedrood kleed, Zoo gingen leven die harten zeven En beven van toorn en van leed. En éen vrouwehart sprak tot het ander: - ‘Zij nam mij den liefsten knaap. Mijn bloed moest leken en ik moest breken, Maar ik vind er geen doodeslaap.’ En het tweede sprak tot het eerste: - ‘Mij roofde zij d'echtgenoot. Mij belet zijn verderven gehéel te sterven En ik vind er geen rust in den dood.’ Doch zij danste in haar gazenen sluier En zij lachte in haar overmoed. En zij riep tot Satan: - ‘Verniele uw haat dan Die harten mij onder den voet! [pagina 136] [p. 136] ‘Doe zwijgen die vrouweharten! Zij vervelen mij met hun verwijt. En die bloedige moeten op mijn blanke voeten, Ik wil er van zijn bevrijd. ‘O Vader! en geef mij de sterren, Dat ik dansend den Hemel bespot, Dat ze, omkransend mijn lokken, de mannen lokken!’ - ‘Neen, de sterren, die zijn van God.’ - ‘En toch dorst gij mij wel te geven Een ster, die van liefde zong. Met de harten zeven liet ik haar weven En zij houdt mij voor eeuwig jong. ‘Een ster in den vorm van een hart wel En die zong in een vrouweborst. 'k Heb haar bloed gedronken, 't was vol zilvervonken En nu martelt mij sterrendorst.’ - ‘O Dochter! De zielen der mannen, Die koop en verkoop ik u wel, Doch een ster te rooven en in bloed te dooven, Dat doorsiddert mij nog, in mijn Hel.’ Vorige Volgende