Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] LIV Eentonig doodsch dekt sneeuw de winterwegen. De lucht is grauw, de knoppen zijn gesloten - Maar honderd dagen zijn nog niet vervloten Eer ál de vogels, die zoo lang nu zwegen, Weer zingen blij in 't woud vol groene loten, Jacinthen geuren in den zoelen regen En lentewind de wolken weg komt vegen. Mijn droef gemis zal 't echter zeer vergrooten. O milde April! mijn hart zal niet herleven, Mijn zingend hart, dat liedjes nog wou geven. Zooals een kind, dat onder hagerozen Een vogel vindt, van winterkoû versteven, En wekt hem niet met streelen en met koozen, Zoo vindt uw zon mijn hart voorgoed bevrozen. Vorige Volgende