Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] LIII Op vaalgroen land ligt blanke rijp als meel. De zon is koud als 't hart der liefdeloozen. De eenzame weg is hard en witbevrozen. Zwart zijn de boomen en de lucht is geel. Dwaas wie nog zoekt in winterwoud naar rozen! Verspeeld, verloren is mijn vreugdedeel - Maar luister, hart, naar 't hoog en fijn gekweel Der vogels, die met hoop zich blij verpoozen. Er stijgt een reuk van lente al uit het gras, Vermengd met herfstaroom van bruine blaadren Tot geur van weemoed - 'k Voel de lente naadren. Het ijs zal dooien in den vijverplas, De sappen vloeien door der boomen aadren - Maar ik zal droever wezen dan ik was. Vorige Volgende