Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] LII Hoe teêr en weerloos lijken nu de boomen, Wier loof verstoof gelijk een vlindervlucht, Als, wreed betooverd door een Reus geducht, Jonkvrouwen bang verstard in vluchtend schromen! Zij heffen de armen naar de norsche lucht, Waar geen genâ maar regen uit zal stroomen Of hagel klettren, maar zij mogen droomen Van hem, die komt gelijk een weeldezucht, Den blonden held, den blijden boomenwreker, Den Lentekoning - moog hij lang nog toeven, Zij wachten hoopvol: eens toch komt hij zeker. En hoe de Reus de Maagden moog bedroeven, Zij voelen stil met duizend harten kloppen Het heimlijk leven in de bruine knoppen. Vorige Volgende