Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] L De donkre dennen op den heuvelkam, De rosbruine eik, die trossen loof behoudt, Der knoppen lentbelofte aan winterhout, De baard van mos aan d'ouden ruigen stam, De wind, die spelend luchtkasteelen bouwt, Waarin mijn ziel wel blij haar intrek nam, De late zon die, na de stortbui, kwam Vermooien ál met roodig stralengoud; Het winterkoren, groen tapijt van trijp, De wolk, verheven boven leed en lust, Het maagdlijk blank van d'eersten morgenrijp; Niets geeft mij weer den lang beloofden rust. - Is 't bonzend hart dan nog voor rust niet rijp? Is 't vlammend hart dan nog niet uitgebluscht? Vorige Volgende