Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] XLVIII De wolken fronsen en het woud is bruin En dreigend drijven op het vijverzwart, Kilwit als sneeuw, de zwanen. Donkr en hard Is 't woud, weleer een gouden sprookjestuin. Gestorven loof, verschrompeld en verstard, Plaveit de laan met regenblinkend puin. Waar zal mijn ziel nu zoeken haar fortuin? Waar vind ik troost nu voor mijn eenzaam hart? Versomberd keer ik tot mijn woning weer, Waar géen mij wacht en vroolijk welkom heet, Met warme omarming en met namen teêr. O winterwoud! wat is bij 't mijne uw leed? Eéns in uw loof weer strijken vogels neer En zingen zóo dat ge ál uw smart vergeet. Vorige Volgende