Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] XLVI De schoonheid van October is vergaan. November dempt de stemming van het woud. Ontkroond, beroofd van 't laatste bladergoud, Zijn de arme boomen, die te beven staan, Als droeve beedlaars, donker, moe en oud, Langs de eindelooze leegte van de laan. Uit grauwe luchten lekt een regentraan. Zwart wiekt een raaf op uit het ritslend hout. Doch trotsch, alleen op 't groene korenveld, Vergeestlijkt, heft een boom zijn bruinen tuil Van ijle takken naar het hemelgrijs. Hij vreest geen hagel en geen stormgeweld, Hij steunt geen boom, vraagt ook geen steun in ruil. Hij wacht den winter, eenzaam, kalm en wijs. Vorige Volgende