Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] XLII Blank, over 't groen der najaarsavondlanden Heeft koel November d'eersten rijp gespreid. De boomen staan in brooze heerlijkheid, Of, leeggewaaid, zij, rank, van de aarde snelden Naar 't maandoorzilverd hemelblauw, bevrijd, Als geesten ijl, van zwaarte en leed, die kwelden, In wazen bleek, die uit de velden welden, Al zwevende óp, ten hemelvaart bereid. Hun bladerpraal ligt donker aan hun voeten, Verworpen schat van koper, brons en goud. Zij zweven óp, de wolken te begroeten, Die parelmoeren boven 't bruine woud, Dan hooger nog, om d'Engel te gemoeten, Die zilvren maan in de open handpalm houdt. Vorige Volgende