Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] XLI Hoog heft de zwarte boom 't ontkroonde hoofd: De storm heeft kruin en takken afgeslagen. Gelijk een martlaar zwijgend ziet hij zagen De stoerë armen, ruw zijn romp ontroofd. Hij zal geen ruischend bladerkoor meer dragen, Al zijn gezellen in April beloofd. Verminkt, verstomd, voor eeuwig nu ontloofd, Kan hij niet eens zijn leed den hemel klagen. Doch bleven hem twee takken nog gespaard, Verwrongen armen roepend naar den hemel, Als wanhoopskreten der gevloektë aard. Zij groeien boven 't ruikerteêr gewemel Der kruinen rond zijn folterpijn geschaard, Bestormend God, in woeste hemelvaart. Vorige Volgende