Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] XL De blaadren waaien, geel en ros en bruin, Rondom het landhuis op den heuvelkruin. De zon verzonk, de Octoberdag is dood. Drie zustren turen naar het avondrood, Omlijst van veil en wingerd, op 't balkon, In malven naglans van de Octoberzon. Als bleeke Nornen staan zij, hand in hand, Naar d'einder turende en het heideland. De éene is in 't zwart van doffen weduwrouw, Een rijzige eedle zilvergrijze vrouw. 't Fluweelen kleed der tweede is donkergroen Gelijk een den, in donker dor seizoen. De derde neuriet treurend traag een wijs, Gelijk een schim in wade nevelgrijs. Geen woorden wisslen zij, wijl de éene weet Van de andre zuster wel 't verzwegen leed. En de avondwind lijkt orgelegeruisch. De schemer daalt. De zustren trede' in huis. De jongste, in schimmig kleed van neveldamp, Ontsteekt de geel-omkapte schemerlamp. Naar 't bleeke pad door de uitgebloeide hei Schouwt nog de tweede. - Zie, vandaar kwam hij. O zoo hij, zoo hij éens nog wederkwam, Die vreugd beloofde, doch haar vrede nam! De weduwvrouw tuurt nog met teedren blik Naar 't kerkhof - ‘Dáar rust hij, o wanneer ik?’ Dan luiken venster, blinde en voorhang toe. O lang is 't leven en haar hart is moe. En huivrend werpt zij in den grijzen haard Een boomblok - zomer bleef daar trouw bewaard - En roode en gouden vlammen laaien uit. En die in 't groen, de wreed verlaten bruid, Leest weer dien ouden lang vergeelden brief - Of hij vergete ook, háar bleef hij toch lief. [pagina 115] [p. 115] Doch die in 't grauw zit bij de lamp terzij En zucht: - ‘Mijn leven ging zoo leeg voorbij! Mijn zustren lieven trouw een heugenis. 'k Heb geen verleên, dat droom van leven is.’ Het blank borduurwerk zijgt haar in den schoot. - Drie zustren wachten op den tragen dood. Vorige Volgende