Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] XXXIX Op leigrauwe rossen met vliegende manen Varen áan door de luchten de razende Orkanen. Met snerpende gillen, als kijvende feeksen, Schudden de Orkanen de boomenreeksen. Hoor! zij scheuren, in toorn, die geen macht kan betoomen, Uit den bodem, tot speren, de têerste boomen. Die werpen zij scheldend elkaar naar de koppen - En dan rennen zij voort weer, in woeste galoppen. Hoor die éenen, als honden die huilen en janken! En die anderen kermen als lijdende kranken. Als de roep van een kindje, dat krijt om erbarmen, Klinkt nu - en ik open meewarig mijn armen. En ik open heel zacht de rinkinkende ruiten - Hoonlachend sleuren zij mee mij naar buiten. Op klaroen en bazuin, met wapprende haren, Blazen de Orkanen haar zegefanfaren. Vorige Volgende