Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] XXXVIII Gelijk een hond, die rukt aan de enge keten, Zoo trekt mijn venster aan zijn haak - De ruiten Rinkinken in 't geweldig stormenfluiten. Straks zult ge, in drift, u hebben losgereten, O venster mijn! hoe slaat gij zóo aan 't muiten? Wilt gij mij langer niet beveilgen? Weten Uw brooze ruiten hoe de storm daarbuiten Haar breekt, zoo zij tot vliegen zich vermeten? Gelijk een hond, die huilt om vrij te komen, Zoo huilt mijn raam. Op donkre wolkenrossen Doorjaagt de storm met zijn gevolg de luchten En hagel strooit in regens zilverstroomen Zijn blanke paarlen. - Storm, wil mij verlossen! Mijn venster viel. Laat me in uw armen vluchten! Vorige Volgende