Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] XXXVII De koperroode boomen wuiven wild: De stormwind huilt met woeste wanhoopsvlagen. De blaadren stuiven en de wolken jagen. De maan verrijst gelijk een gouden schild. O 't eeuwig antwoord op mijn levensvragen, Ik zoek het vruchtloos! Lijd ik ongestild Mijn dorst naar vrede? Is ál nu wat gij wilt, O najaarsboomen! dat ik mee zal klagen? Ontroostbaar huilt de storm, de maan is koud. O Vader, is uw hemel leeg daarboven? Op troost van de aarde heb ik dwaas vertrouwd. Waar blinkt een baak nu door geen storm te dooven? Plots vonkelt, vreemd als licht in sprookjeshoven, De laanlantaren, geel in 't bruine woud. Vorige Volgende