Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] XXXIII Zwart, langs de laan, waar 't bleeke schemergrauwen Op 't herrefstland gedempte verven leit, Staan, jarenstoet op weg naar de eeuwigheid, De moede boomen, die om zomer rouwen. In 't stil vertrek, vol geur van innigheid, Lokt schemering tot troostvol zoet vertrouwen Twee zwartgekleede bleeke grijze vrouwen, Tot de éene eentonig héel haar leven zeit. En de andre buigt tot haar vol liefde en luistert, Tot breekt de stem die sprak - De kamer duistert. Dan rijst zij op en kust wie zwijgt nu zacht, Verhaalt dan zelf de laatgevonden zuster Haar levensdroom - En, hand in hand, geruster En minder eenzaam, wachten ze af den nacht. Vorige Volgende