Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] XXVIII De beukestammen lijken zilvren zuilen. IJl hangt hun loof als rafelende vlaggen. Aan rosse ranken beven grijze raggen. Twee berken rijzen, rank als gele tuilen. Een strooblond kind kruit paarse heideplaggen. Nog blank van regen staan de wegekuilen. Achter de wolken is de zon gaan schuilen, Alsof zij nooit haar goudlach meer zou lachen. Plots gaan de blaadren, losgelaten, waaien In dollen doodendans en logge kraaien Zwaar strijken neer op 't ruige bruin van d'akker En roepen streng uit droom van herrefsttreuren Den stillen weg tot wilde wanhoop wakker. En héel de lucht wordt droef van stervensgeuren. Vorige Volgende