Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] XXIV Zijn 't vlagen sneeuw, die 'k op die wei zie blanken, Al onder 't goud der ijle Octoberboomen? Nog wil ik niet van witten winter droomen. Nog slingert wingerd, rood als wijn, zijn ranken Rondom de school, waar, blond en blij, uit komen De kindren van het dorp en nog, op banken, Vol ingekorven namen, fluistren klanken Van liefde knapen, die geen zoenlust toomen. Neen, 't is geen blank van sneeuw, maar blank van kleeden, Waar, krachtbelovend, in den glans der lampen, Zal geurend, noodend, warme spijze op dampen; En blank van waden, die wel koel omvreden Vol zon- en woudaroom, wie rust van rampen En, héel den nacht, in droom bewoont zijn Eden. Vorige Volgende