Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] XXII Nu kleurt der dreve groene duisternis Het roode goud der lage Octoberzon. Een bronzen poort omwelft den horizon En gele blaadren vonklen bloemefrisch. Een zwam gelijkt een marmren elfedisch. In ruig struweel, waar herfst al zilver spon, Suist droef, wijl najaar zomer overwon, Een zachte zucht, als om een bang gemis. De dreve is rijk met zijïg mos bevloerd, Gelijk voor konings-intreê goudbestrooid. 'k Weet niet waarom mijn ziel zoo droef ontroert Die najaarslaan, voor d'ondergang vermooid. Is 't wijl ik weet dat grijze winter loert, Die 't eenzaam woud vol witte vlokken strooit? Vorige Volgende