Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] XXI In 't somber woud, waar zwijgt elk vogelbekje, Zijn de een'ge klanken 't verre klokgelui En 't klagend kreunen van een zware krui En 't eenig zomervroolijk kleurenvlekje Een blonde jongen in scharlaken trui, Die staat te droomen, leunend aan een hekje, Als dronk hij héel den weemoed van dat plekje, Waar bruint een zwam, waar ploft een eikelbui. De zoele dag is moe van 't lange wachten Op herfst, die goude' en rossen bladervachten Zal prachtig spreiden over mul en mos. De stille luchten blijven grijs betogen - 'k Wou liever nu dat gele blaadren vlogen En wilde storm joeg oproer door het bosch. Vorige Volgende