Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] XVIII Het blad is blij, wijl 't zweven mag door 't woud. Het draait en wentelt, in Octoberglans, Gelijk een derwisch, dronken van zijn dans, Gelijk een vlinder, karmozijn en goud, Met andren saam, een wervelende krans, Dan hoog alleen weer, als een vogel stout, En kust den wind, dien 't argeloos vertrouwt, Die gaf het vrijheid, nieuwe vreugdekans. Maar wordt de wind van 't wilde spelen moe, Zoo moet het blad wel sterven in het slijk - En de eigen boom ziet onbewogen toe. - ‘O booze wind, die scheurde me uit mijn rijk, Vol vinkgefluit en duivenroekedoe, Nu lig ik laag, vertreden bladerlijk!’ Vorige Volgende