Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] VII De voren lijken lichte spiegelrepen In 't welkend geel der blonde herfstlandouw. Daarachter sombert, zwart van zomerrouw, Het bosch, waarboven zeilen wolkenschepen Geweldig, dof in zee van zilvergrauw, Die vreemde schaduw over 't bouwland slepen, Rosbruin, waar ritsen de aarde op met hun grepen Gebogen mannen in fluweelig blauw. De zoele geur van de aard, die bood haar vruchten, Aroom van rijpheid en van stervenswee, Vervult, vermengd met droefheidzware zuchten Der zwarte boomen, wachtend, stervensreê, Met stil getreur de week-ontroerde luchten - Ik neem dien geur in héel mijn wezen mee. Vorige Volgende