Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] VI Als appels geel en groen met roode blossen, Als pruimen blond, als peren bronzig bruin, Zijn nu de blaadren in den najaarstuin. Aroom van vruchten vult de lucht en vlossen Herfstdraden flonkren, waar de zon werpt schuin Haar zilvren speren door de loovertrossen. Van 't welkend wachten komt de wind verlossen De brooze blaadren, dwarrlende uit den kruin. Nu wilde ik wel wie lief mij was in 't leven Mijn herfstaroom van dank en liefde geven, Als laatste groet, aleer ik sterven zal. Voor zon van weelde en ook voor dauw van tranen En storm van leed wou 'k mij gezegend wanen - Naar rijpe vruchten geurt de bladerval. Vorige Volgende