Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] II Zoo zachtjes zonk die ranke popel neder, Als waar hij bang, een hart te doen ontstellen, Nog suizend zoet, als wou hij uitvertellen 't Begonnen sprookje, vroom naïef en teeder. Hij helde om troost wel naar zijn rij gezellen, Toch viel hij eenzaam, fier gelijk een ceder. Hem velde een windvleug met éen vleugelveder - Vermolmd de stam, verschroeid de levenswellen. Zoo wil ik sterven, als die popel vallen Met ál mijn welig hoopvol groen gebladert, Nog sproken suizend, wen de bijl al nadert, Die flitsend áfkapt ál de duizendtallen Van lispeltwijgen, rond mijn stam vergaderd, En 'k weerloos voel de zaag met vlijme tanden In 't hart mij dringen - O 'k zal vroolijk branden! Vorige Volgende