Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] XLIV Bacchantisch loof-omkransd, door de open ruit, Verschrikt mij plots het goudgelaat der maan En dreigt met onheil. Star zie ik haar aan En huiver. - Honden huilen boos en luid. Is 't woede of lust? Ik kan het niet verstaan. Reikhalzen zij naar d'onbereikbren buit Of krijten schel zij haat en afschuw uit? - De vrede is heen van de eenzame avondlaan. O honden, zwijgt! - De boomen droomen zacht. In slaap gesuizeld door den zomernacht, Lag in mijn borst mijn wanhoop weenensmoe. Nu huilt met u mijn wilde wanhoop mee En roept den verren blauwen hemel toe Mijn bang verlangen en mijn eindloos wee. Vorige Volgende