Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] XLIII De natte loovers druipen sluik terneer, Als zwarte wimpels, in het regenweêr. Daarachter blankt de bleekheid der landouw, Als doodewaden, in het schemergrauw. En dreigend donker, achter 't blanke land, Rijst óp het woud gelijk een zwarte wand. En aldoor ziepelt langs de bleeke lucht De stille regen zonder windezucht, Als stille tranen langs een bleek gelaat Dat zonder klacht zijn weedom vloeien laat. En aldoor wimplen, in het regenweêr, Rouwzwart en zwaar, de natte loovers neer. Vorige Volgende