Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] XLI Slap hangt de vlag aan d'ouden notelaar, Voor 't herbergzaaltje, waar, in gouden licht, De paren draaien, als waar dansen plicht, Bij lijze trage wijzen, plechtig zwaar. In wollen zwart, tot zelfs het jongste wicht, Drentelen kindren, handjes in elkaar, Verwonderd de oogen onder bleekblond haar, De kraampjes langs, waar lokkend lekkers ligt. En 't hol gestamp, waarvan de dansvloer dreunt, De draaischuit waar, op olifant of leeuw, De duizel zoet is en waar 't orgel deunt Een neuzlend walsje, ontlokt hen lach noch schreeuw. Ver van den kermis, in den avonddoom, Blankt schemerweiland als een vrededroom. Vorige Volgende