Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] XXXIX Grootmoêken leest met bevend prevelmondje, Eén bruinen vinger op het gele blad. Bij 't boek, op tafel, zit de zwarte kat En laat zich aaien door het jongste blondje. Op 't roze'-omrankt kozijn, van spelen mat, Omzoemd van vliegen, slaapt een zandgeel hondje. Een linde in bloei sluit áf het horizontje, En zaait haar schaduw over gras en pad. Een hommel zoekt in rozen tijdverdrijfje En gonst en bromt, vol zoeten honingroes. En lenig recht haar rank fluweelen lijfje, Van welbehagen spinnend, zwarte poes, Strekt uit haar klauwtje naar een zonneschijfje En snoept wat melk uit Blondjes tinnen kroes. Vorige Volgende