Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] XXXIV De strenge pijnen rijzen rank en recht In 't bleeke grijs vol blauwe hemelspleten. Hier durft geen vogel zich tot zang vermeten, Ik hoor alleen het kloppen van een specht. 'k Verzink in stilte, ik heb mijn naam vergeten. Ik weet niet meer, was 't leven goed of slecht? Het pleit des levens lijkt me al lang beslecht. Van héel de wereld zal ik niets meer weten. Het weeke mos, van vale naalden glad, Verloomt mijn voet - 'k laat dorre twijgen kraken, Beängst door 't zwijgen op mijn eenzaam pad. Mijn hart klopt bang, 't is me of 'k een schreeuw moet slaken. 'k Herdenk nog éens de droomen, die ik had. 't Is ál voorbij - ik voel den dood genaken. Vorige Volgende