Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] XXXIII De zon werpt over het korenveld Haar vonkelend goudgestrooi En het graan, in den wind, heeft de speren geveld, Als ridderen in een toernooi. Uit de laan komt een wagen vol geurend goud, Een wagen beladen met hooi. - Waarom fladdert mijn hart, in het zomerwoud, Als een vogeltje bang in zijn kooi? Waarom maakt mij de bloeiende zomer niet blij En verlang ik naar somberder mooi? Waarom wensch ik de weelde van 't koren voorbij En de boomen in najaarstooi? Vorige Volgende