Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] XXX De Westewind dreef blanke regenhozen Door 't luchtenruim als wuivende gordijnen. Plots kwam de zon door 't vallend zilver schijnen. De voorhang werd verrafeld en verplozen. Toen zag ik weer de ranke boomen lijnen En vonklend druipen regendronken rozen, De bleeke lucht nog losse droppen loozen, Het grijs tot blauw, doorvlost van blank, verreinen. 't Klonk even nog als parelengekletter - Toen zong opeens, met lavend koel gekwetter, Een vogeltje in het koelgewasschen loover. De morgen was te zwoel om zoet te zingen Of, loom bedwelmend, geuren hem bevingen. Nu zingt hij weer: de wilde bui is over. Vorige Volgende