Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] XXIV In 't zonnig tuintje, waar de boonen bloeien, Zoemt, heel den noen, een bruine bijenzwerm. In groenen gieter laat, met droef gekerm, Een grijze pomp juweelen water vloeien. Een ruige zonbloem opent, stoer en ferm, Haar gouden straalkrans. Roode rokjes gloeien Op 't groene bleekveld, waar kapellen stoeien. Een kromme vlierstruik breidt een roomblank scherm. Een vlasblond meisje drenkt de ronde kroppen, Gedijend malsch in 't lommer van de heg, Besprankt de wasch met diamanten droppen En wekt en jaagt door 't haagje, naar den weg, Met luid gekakel om uit sluimer foppen, Een witte kip met donzen kuikens weg. Vorige Volgende