Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] XXII Vult weer de kamer Meigeur van jasmijn, Zoo moet mijn heimwee van mijn jeugdhuis droomen. 'k Voel lente weer mijn leden zoel doorloomen. 'k Zie weer het theelicht met zijn gelen schijn Die blanke bloemen droometeêr beroomen, In glazen vaas de ruiker, hoog en rein, Op bruin van tafelkleed - Hoevelen zijn Al heen, die mét mij deelden die aromen! Eén blonde zuster schonk de geur'ge thee. Een andre haakte rapjes ragge kantjes - 'k Zie nog 't bewegen van die blanke handjes. En geurendronken, bleek van weelde en wee, Strak turende in de theelichttransparantjes, Verzonk ik zwijgende in een droomenzee. Vorige Volgende