Nieuwe verzen(1920)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XX De weide is blank van rankgesteelde bloemen, Gelijk een zee van witgekuifde baren. Den blauwen hemel lig ik in te staren, Terwijl de bijen wiegeliedjes zoemen. Zwaanwitte wolkjes komen aangevaren. Heel ver in 't blauw zie ik een eiland doemen. Hoe kwelt mijn ziel nu heimwee, niet te noemen? 'k Wou dat die wolken witte scheepjes waren. Hoe vloog mijn ziel in 't blanke wolkebootje, Landde op dat eiland achter 't wolkenvlootje En sliep daar zoet, tot God haar zelf kwam wekken. Dit moede lijf, dat lang mijn vlucht bezwaarde, Liet blij ik achter op de bloeiende aarde. De blanke wei zou 't zacht met bloemen dekken. Vorige Volgende